In welke gevallen moet de vordering tot ontruiming van 290-bedrijfsruimte (middenstandsbedrijfsruimte ex art.7:290 BW) worden gevorderd?

Indien wordt opgezegd tegen het einde van de termijn waarmee de huurovereenkomst is verlengd (het tiende huurjaar of een tijdstip nadien) vindt er een belangenafweging plaats door de rechter; de vordering wordt in ieder geval afgewezen indien van de huurder, bij redelijke afweging van zijn belangen (en van de belangen van de onderhuurder) bij verlenging van de overeenkomst tegen de belangen van de verhuurder bij beëindiging van de overeenkomst, niet kan worden gevergd dat hij het verhuurde ontruimt.
In de volgende gevallen is de rechter verplicht de vordering toe te wijzen:
  1. De verhuurder maakt aannemelijk dat hij of zijn echtgenoot, de geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad of een pleegkind het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen en het verhuurde dringend nodig heeft. Onder duurzaam gebruik wordt niet begrepen vervreemding van de bedrijfsruimte maar wel renovatie van de bedrijfsruimte die zonder beëindiging van de huur niet mogelijk is;
  2. De bedrijfsvoering van de huurder niet is geweest zoals een goed huurder betaamt;
  3. De verhuurder een volgens een geldig bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming wil verwezenlijken;
  4. De huurder niet toestemt in een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe overeenkomst met betrekking tot het gehuurde, voorzover dit aanbod niet een wijziging van de huurprijs inhoudt.
Word pro

Pro-abonnees downloaden gratis het Ebook met 114 vragen en antwoorden over Vastgoed Huur & Verhuur.