MKB reddingsvest voor welzijnsstaat Nederland

Cover stories

Internationaal actieve Nederlandse ondernemers worden al enige jaren overspoeld met weinig benijdenswaardige cijfers. Nederlandse exporteurs vinden volgens uiteenlopende CBS-statistieken de internationale marktomstandigheden anno 2010 nog steeds ronduit moeilijk. Volgens datzelfde CBS is de export in 2009 met ongeveer 15 procent gekrompen in vergelijking tot dezelfde periode een jaar eerder. De uitvoer van in Nederland geproduceerde goederen en diensten (‘Made in Holland’) daalde in 2009 overigens nog sneller dan de veel minder interessante wederuitvoer van elders geproduceerde producten (‘wederuitvoer’ – het invoeren van producten uit andere landen die via Rotterdam en dergelijke direct weer worden uitgevoerd - is verantwoordelijk voor ongeveer eenderde van de totale Nederlandse export). Die constatering an sich is zonder meer ernstig. Dat ook de wederuitvoer fors onder druk heeft gestaan en nog steeds staat blijkt wel uit de cijfers van de Rotterdamse haven: er is sprake van een teruggang van de overslag van ongeveer 10 procent over 2008 en ongeveer 12 procent over 2009.

Industriële productie onder druk

Overigens is vooral de omzet van industriële producenten (onze ‘maakindustrie’) voor exportmarkten in 2009 gedaald en wel met ongeveer 25 procent - een zorgwekkend getal. Er lijkt verder weinig reden tot echt optimisme te zijn voor 2010, tenminste als je de uitkomsten van de enquêtes van de exportbelangenbehartigingsorganisatie Fenedex naar de orderposities van exporteurs zorgvuldig gaat analyseren en interpreteren. De internationale marktomstandigheden zijn en waren ronduit lastig – ook in 2010. Meer in het algemeen kan geconcludeerd worden dat de industriële productie van Nederlandse ondernemingen fors onder druk staat. ‘Made in Holland’ staat voor enkele uitdagende jaren want het huidige internationale vacuüm wordt vandaag de dag met name ingevuld door het etiket ‘Made in Asia’. Het mondiale politiek-economische machtscentrum verschuift in hoog tempo naar het Midden- en Verre Oosten.

Verbeterpotentieel

De huidige situatie is echter niet illustratief voor de werkelijke (uitgangs)positie van het Nederlandse exporterende en internationaliserende bedrijfsleven in 2010 – de gang van zaken zet aan tot denken maar de stand van zaken valt moeilijk middels het etiket ‘slecht’ te kwalificeren. Van het Nederlandse bruto binnenlands product wordt 35 procent verdiend met ‘echte’ export (dus exclusief de wederuitvoer), hetgeen weinig landen in de wereld ons nadoen en dan laat ik de directe buitenlandse investeringen van Nederlandse internationals daar gemakshalve buiten. ‘Made in Holland’ speelt een toonaangevende rol in de specialistische chemie, intensieve kapitaalgoederenindustrie (de BV Nederland is samen met Deutschland GmbH leidinggevend in Europa), de entertainment (Stage Holding) en creatieve industrie (denk aan vele middelgrote spelers op het terrein van gaming en simulation; Nederland neemt mondiaal na de VS en Zuid-Korea een derde positie in), de ingenieurssector (onder meer maar niet uitsluitend het ‘watermanagement’), de zaadveredeling (denk aan de fenomenen Rijk Zwaan, Bejo en Enka – alle mondiale top-10 spelers) en het cluster architectuur/Dutch design (met als vaandeldragers onder meer Rem Koolhaas met zijn OMA, Droog Design en Hella Jongerius/Vitra).

Nog steeds een open en dynamische economie

Nederland heeft met landen als België, Zweden en Zwitserland de hoogste ‘exportquote’ (aandeel van export in het bruto binnenlands product) van Europa en daarmee is de Nederlandse economie een uiterst open en dynamische economie. Een allesomvattende crisis als de huidige manifesteert zich met name via een ineenstortende internationale handel en dat hakt er dan vervolgens voor de BV Nederland vanwege die hoge exportquote nogal fors in. De economische dynamiek wordt mede om die reden in Nederland vooral gestimuleerd via export en niet via overheidsbestedingen dan wel consumentenbestedingen. Daarmee is de Nederlandse economie geen unicum, maar de verschillen met bijvoorbeeld de VS (maar ook met EU-landen als Spanje en Italië) zijn evident. In de VS wordt de economische groei gestimuleerd via consumenten- en overheidsbestedingen en pas in tweede instantie via export en internationaal ondernemerschap. Van een mondiaal opverende economische groei profiteert Nederland vervolgens weer onevenredig veel. Dat de eerste zes maanden van 2010 mede om die reden acceptabel waren voor het Nederlandse exporterende bedrijfsleven is dan ook geen verrassing, hoewel de export op het moment van schrijven (september 2010) nog steeds 10 procent lager ligt dan het record in 2007 (eerste helft), het jaar waarin de financiële crisis losbarstte. De voortgaande economische groei van in het bijzonder Azië, het Midden-Oosten en Latijns-Amerika biedt het Nederlandse exporterende bedrijfsleven verder veel expansiemogelijkheden.

Het is gezien vanuit het perspectief van de maatschappelijke meerwaarde van exporterende ondernemingen vooral raadzaam naar de positie van de BV Nederland over een wat langere tijdsperiode te kijken. Kijken we met deze bril op naar het bovenstaande en ander maar soortgelijk cijfergeweld dan moeten we constateren dat de BV Nederland een sterke positie heeft in de internationale handelsstromen in met name de EU (onze ‘thuismarkt’) en de jarenlange solide economische groei binnen de EU (mede met dank aan het toetreden van nieuwe landen tot de Unie) zorgt ervoor dat er sprake is van een goede exportbasis voor de toekomst. Het macro-economisch verbeterpotentieel in met name het zuiden en oosten van de EU is groot zo is keer op keer uit verschillende studies van onder meer de Oeso en de Wereldbank gebleken. Nederland neemt in de EU wat dit onderwerp betreft een pole position in: Nederland heeft na Duitsland en Frankrijk het grootste marktaandeel in de interne EU handelsstromen (ruim voor veel grotere landen als Polen, Italië en Spanje).

Daar zit overigens ook voor een niet onbelangrijk deel een uitdaging. De BV Nederland is relatief dominant aanwezig in de handelsstromen in de EU en dit hoge EU-marktaandeel zal de komende jaren in relatief opzicht in toenemende mate onder druk komen te staan mede door het grote groeipotentieel in de EU van ondernemingen afkomstig uit de nieuwe Oosteuropese EU-landen maar ook door het in beginsel relatief grote internationale groeipotentieel van het Franse, Spaanse, Poolse en Italiaanse bedrijfsleven. Ondernemingen uit die landen produceren vooralsnog vooral voor de binnenlandse/nationale markt en hebben daarom een relatief laag marktaandeel in de intra-EU handel. Een laag marktaandeel wordt bij de juiste prikkels eerder hoger dan lager, terwijl een hoger marktaandeel daarentegen per definitie onder druk staat (de ‘wet van de afnemende meeropbrengsten’ in optima forma). De zo belangrijke Nederlandse EU-export zal dienaangaande de komende jaren en decennia in toenemende mate met ‘verdringingsconcurrentie’ van exporterende ondernemingen uit andere EU-landen te maken krijgen.

Innovatie is en blijft essentieel

Juist tegen deze achtergrond is een onderwerp als ‘innovatie’ van eminent belang. Innovatie leidt immers tot (internationale) marktontwikkeling in plaats van nog meer (internationale) marktpenetratie. Innovatie in de meest brede zin des woords zorgt ervoor dat Nederlandse exporteurs en internationals een desastreuze kostenconcurrentiestrijd in de EU (tot op zekere hoogte) kunnen voorkomen. Pluspunt is tegelijkertijd dat het Nederlandse exporterende en internationaliserende bedrijfsleven vanwege de dominante oriëntatie op de EU letterlijk een wereld heeft te winnen. Het aandeel van de BV Nederland in bijvoorbeeld internationale handelsstromen naar Zuidamerikaanse en Zuidoostaziatische landen is zeer laag, zowel in absolute termen als in relatief opzicht. Een proactief en stimulerend overheidsbeleid kan in dit kader heel effectief zijn.

Waarom niet internationaal de boer op?

De leiding van iedere Nederlandse MKB-onderneming moet zich gezien dit ‘laaghangende fruit’ mijns inziens serieus afvragen: ‘Waarom gaan we niet internationaal de boer op?’ ‘Waarom zijn we niet actief in die delen van de wereld waar ‘het’ de komende decennia allemaal gaat gebeuren?’ Sinds het begin van de jaren 1990 is keer op keer via uiteenlopende studies aangetoond dat het export- en internationalisatiepotentieel van het Nederlandse MKB groot is. 94 Procent van het Nederlandse MKB exporteert bijvoorbeeld naar de regio die binnen een cirkel van 450 kilometer rondom Utrecht ligt. Internationaal ‘ondernemen’ is eerst en vooral mensenwerk en dat begint bij de leiders van die ondernemingen. Waarom een geweldig product louter afzetten in Nederland? ‘Kleine’ ondernemingen denken echter vaak ‘te klein’. Internationaal ondernemen draait voor een niet onbelangrijk deel om de juiste ‘mentale programmering’. Waarom als ‘kleine’ onderneming niet wat ‘groter’ denken? ‘Groot’ denken is niet louter voorbehouden aan ‘grote’ ondernemingen.

Internationaliseren is overigens geen synoniem voor ‘experimenteren’. Het is voor iedere onderneming aanvankelijk altijd een ‘uitwedstrijd’. Buiten Nederland is alles anders. Wat dat betreft is het woordenpaar ‘Europese Unie’ voor veel MKB-ondernemingen ronduit misleidend. Europa is staats- en ondernemingsrechterlijk een lappendeken aan complexe en sterk uiteenlopende stelsels. Los daarvan zijn nationale culturen, talen en bedrijfsculturen fundamenteel verschillend. Nederlandse en Griekse consumenten hebben technisch gesproken weinig met elkaar gemeen. Er valt dan weinig te standaardiseren. De EU heeft voor internationaliserende ondernemers meer verschillen dan overeenkomsten in petto. De praktijk leert dat harmonisatie in de Europese Unie betrekking heeft op ongeveer (‘slechts’) 5 procent van alle te verrichten activiteiten van een Nederlandse ondernemer in diezelfde Europese Unie. Een gewaarschuwd MKB-ondernemer telt dus vooral in de EU voor twee.

Internationaal kleur bekennen

Voor wat betreft het Nederlandse MKB ben ik overigens hoopvol: wat niet is kan nog komen. Slechts een op de zeven Nederlandse MKB-ondernemingen is vooralsnog internationaal actief en daarvan haalt gemiddeld slechts eenzesde meer dan de helft van de omzet buiten Nederland (en dan in het bijzonder uit aanpalende landen als Duitsland, België, Frankrijk en Groot-Brittannië). Over verbeterpotentieel gesproken. Andermaal boeiende statistieken maar nu perspectief biedend.

Succesvol internationaal ondernemen heeft de BV Nederland de afgelopen eeuwen een hoog welvaarts- en welzijnsniveau opgeleverd. Internationaal ondernemen heeft een hoog maatschappelijk rendement. De Nederlandse welzijnsstaat dreef tot voor kort voor een belangrijk deel op een (relatief kleine) groep succesvolle internationaal actieve ‘grote’ Nederlandse ondernemingen. Van die ‘grote’ ondernemingen hebben vele de afgelopen twee decennia in de mondiale concurrentiestrijd het loodje gelegd (Fokker, Daf, Stork etc) danwel leiden een marginaal bestaan als onderdeel van een veel groter verband (bijvoorbeeld KLM in Air France-KLM of het voormalige Organon als onderdeel van Merck). Outsourcing en offshoring doen wat betreft de grote Nederlandse ondernemingen de rest (denk aan het in Nederland vrijwel compleet ontmantelde Philips: in 1995 met nog 50.000 werknemers actief in Nederland, medio 2010 zijn er nog minder dan 15.000 medewerkers in Nederland operationeel).

Het wordt tijd dat een veel grotere groep kleine en middelgrote succesvolle Nederlandse ondernemingen het internationaliseringsstokje over gaat nemen. Noblesse oblige. Dit vergt voor het leiderschap van die ondernemingen een gezonde obsessie voor ‘huiswerk maken’ (succes in het buitenland begint in het binnenland), risicomanagement en het beheersen van de ‘kunst van het je daadwerkelijk verdiepen in de culturele mores inclusief implicaties’ van potentiële zakenlanden en -partners alsmede overige stakeholders. De toekomst van de BV Nederland en daarmee ook de welzijnsstaat Nederland is welbeschouwd vooral in handen van het - in het onlangs ontmantelde Innovatieplatform compleet afwezige - Nederlandse MKB. Het wordt tijd om internationaal kleur te bekennen. Dat geldt voor het Nederlandse MKB maar ook voor de Nederlandse overheid.

Prof. dr. Pieter Klaas Jagersma is hoogleraar Internationaal Ondernemen aan Nyenrode en hoogleraar Strategie aan de Vrije Universiteit. Redacteur van de rubriek Globalisatie van ManagementSite.

Kom met uw praktijkervaringen op het terrein van managen en organiseren

Deel uw kennis, schrijf 3 columns of artikelen en ontvang een gratis pro-abonnement (twv €200)

Word een pro!

SCHRIJF MEE >>

Maarten Bremer
Een helder artikel, met wat mij betreft een terecht appel op de nederlandse ondernemer om mondiaal te denken. Ik werk nu anderhalf jaar bij de internationale trainings &adviesafdeling van het Tropeninstituut, en het gevoel dat er in andere delen van de wereld veel meer ondernemende dynamiek te beleven valt is hier bijna voelbaar.

Dat levert kansen op en wij zien dan ook veel ondernemers die buiten de grenzen willen beginnen. De opmerking dat dit om te beginnen een uitwedstrijd is, vind ik zeer terecht. Dat vraagt inderdaad om "het beheersen van de ‘kunst van het je daadwerkelijk verdiepen in de culturele mores inclusief implicaties’ van potentiële zakenlanden en -partners".

Wat dat betreft lijken veel MKBers nog te geloven in het 'self-made' model, terwijl onze ervaring is dat een goede voorbereiding het halve werk is. Waarom zou je veel geld besteden aan zakenreizen, als je niet weet dat relaties bouwen in de meeste andere landen veel tijd in beslag neemt. Tijd, die wij als ongeduldige Nederlander niet altijd willen investeren. Maar een enkel reisje naar China of Afrika leidt zelden tot een directe order.

Een goede internationaliseringsstrategie, met begrip van wat dan van je mensen en aan investeringen vraagt, is daarom mi een belangrijke voorwaarde voordat je internationaal actief wordt. Net zo'n voorwaarde als het aan boord brengen van reddingsboeien voor je de overtocht begint.

Maarten Bremer
directeur KIT Intercultural Management & Communication bv

Meer over Globalisering