Sociale klasse: een blinde vlek in organisaties

Cover stories · Boeken

Klasse is in de context van werk en organisatie een blinde vlek. We hebben het wel over de kloof tussen werkvloer en boardroom maar niet over de maatschappelijke ongelijkheid. 

Een groep chauffeurs in het gehandicaptenvervoer staat bij de koffieautomaat. Een blinkend witte Tesla draait het parkeerterrein op. ‘Ah daar heb je de baas,’ zegt een van hen. ‘Die kan zich dat veroorloven,’ zegt een ander. ‘Met zijn tienduizend in de maand’, vult een derde aan.

Is hier sprake van de gebruikelijke kloof tussen managers en de werkvloer? Of is hier meer aan de hand? Hoe groot is de kans dat een van deze chauffeurs ooit de positie van directeur zal bekleden?

Scheidslijnen in de organisatie

De overgrote meerderheid van medewerkers in organisaties is afkomstig uit de lagere (midden-)klasse, of de ‘working class’. De mensen die het uitvoerende werk doen hebben meestal geen academische opleiding, maar zijn beroepsmatig geschoold en worden laag tot modaal betaald voor hun werkzaamheden. Zij maken onderdeel uit van een groep met een vergelijkbare sociaaleconomische positie.

Het overgrote merendeel van de managers en bestuurders daarentegen is afkomstig uit de hogere (midden-)klasse. Ook hoogopgeleide professionals en de stafmedewerkers behoren overwegend tot de welgestelde groep mensen met een academische of hogere beroepsopleiding en een bovengemiddeld inkomen. 

Tussen beide groepen vindt nauwelijks uitwisseling plaats. Niemand uit de boardroom kent het uitvoerende werk uit eigen ervaring, en niemand van de werkvloer koestert de verwachting ooit in de bestuurskamer plaats te nemen. Er zijn stereotype beelden van elkaar die - door het gebrek aan interactie- nauwelijks woorden gecorrigeerd.

Niet zomaar een kloof

Klasse is in de context van werk en organisatie een grote blinde vlek. Organisatieadviseurs hebben het wel over de kloof tussen de werkvloer en de boardroom, maar ze benoemen niet de maatschappelijke ongelijkheid. Alsof het gaat over toevallige hiërarchische lagen in een organisatie.

Voorstanders van zelforganisatie wijzen op de kloof tussen denken en doen, waarbij het denken is belegd bij managers en stafmedewerkers, terwijl het doen bij de uitvoerende medewerkers ligt.

Zij wijzen erop dat de denkers niet toevallig degenen zijn die verregaande beslissingen nemen, die doeners op hun plek houden.

Geringe doorstroming

In rapportages over diversiteit gaat het vooral om gender en etniciteit, eventueel over mensen met een fysieke beperking, maar zelden over klasse als factor. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat zwarte mensen 25% minder kans hebben om in een managementfunctie terecht te komen. Vrouwen hebben 27% minder kans en mensen uit een lagere sociaaleconomische klasse hebben 32% minder kans om ooit een managementpositie te bezetten.

Degenen die wel doorstoten naar een hogere positie zijn vaak sociale stijgers. Zij getuigen van enorm doorzettingsvermogen, kunnen beter meebewegen en zijn creatiever in het omgaan met tegenslagen. Zoals ik in mijn boek Transklasse. Leven in twee werelden beschrijf zijn zij in staat om culturele verschillen te overbruggen en de taal van beide groepen te spreken. Zij zijn dikwijls ook degenen die proberen om managers en bestuurders te wijzen op hun blinde vlek, door aandacht te vragen voor de behoeften en belangen van mensen op de werkvloer.

Beperkt perspectief

Door de geringe doorstroming van mensen uit lagere sociaaleconomische klassen wordt niet alleen een grote groep (de meerderheid van de uitvoerende medewerkers) uitgesloten die over het algemeen meer ‘produceren’ dan de gemiddelde leidinggevende: hun talent wordt over het hoofd gezien en niet benut.
Daar bovenop klinkt het perspectief van deze groep medewerkers niet mee in de beslissingen van de top. Die besluiten worden genomen door mensen die - vanaf hun prille jeugd – hebben verkeerd in een geprivilegieerde bubbel en zijn gaan denken dat die privileges hun persoonlijke verdienste zijn. Zij geven opdrachten die ver van de werkrealiteit afstaan en soms zelfs de kwaliteit van het dagelijks werk in de weg staan. Hun taal is een reductie van de complexe werkelijkheid die uitvoerenden ervaren, hun Excell sheets een poging om deze ongrijpbare realiteit toch te beheersen.

Mensen die de uitvoerende werkzaamheden verrichten (lees: het eigenlijke werk van de organisatie: zorg verlenen, burenruzies beslechten, lesgeven, vuilnis ophalen) hebben cruciale informatie die bijdraagt aan goede besluitvorming. Natuurlijk is hun perspectief beperkt, maar dat is het perspectief van bestuurders op de 15e etage ook: zij hebben een ander zicht op de problemen, zeker niet beter.

Eigen schuld?

Als ik dit te berde breng in de boardroom is de reactie van veel managers en bestuurders dat hun uitvoerende medewerkers helaas de intelligentie en de vaardigheden ontberen voor een leidinggevende rol.

Het bekende meritocratische sprookje: als je niet omhoog bent geklommen ben je waarschijnlijk lui, niet slim genoeg of ongemotiveerd. In elk geval heb je het aan je jezelf te danken.

Het meritocratische sprookje vertoont op dit moment aan alle kanten scheuren. Het wordt steeds duidelijker dat mensen niet allemaal gelijke kansen hebben, dat het veel uitmaakt waar je wieg stond en dat mensen aan de bovenkant van de samenleving niet harder werken of meer gemotiveerd zijn, maar meer de wind mee hebben gehad in hun leven.

Het zogenaamde korte termijnperspectief van uitvoerenden is geen gebrek aan strategische competentie, maar een logische consequentie van de omstandigheden waarin ze leven en hun werk uitvoeren. Uit onderzoek blijkt dat eerstegeneratie-studenten niet dommer zijn, maar dat ze culturele bagage missen, waardoor ze een aanzienlijke achterstand moeten inhalen ten opzichte van hun meer gefortuneerde medestudenten.

Of verantwoordelijkheid voor elkaar?

Het dédain van mensen in managementfuncties ten aanzien van hun uitvoerende medewerkers valt samen met het maatschappelijke dédain ten aanzien van mensen aan de onderkant van de samenleving: het zijn ‘losers’, mensen die niet genoeg gemotiveerd zijn om hun situatie te verbeteren, die niet hun kansen grijpen omdat ze te lui zijn, kortom, die hun situatie aan zichzelf te danken hebben. Dat is wat het meritocratische sprookje teweeg gebracht heeft: managers beschouwen het niet langer als hun plicht om medewerkers, door middel van scholing en begeleiding, kansen te bieden, maar zijn zichzelf ten onrechte gaan beschouwen als een superieure soort. En daarmee wordt telkens opnieuw de scheiding tussen sociaaleconomische groepen binnen de organisaties gereproduceerd en versterkt. 

Aanzet tot handelen

Het zou goed zijn om te beginnen bij bewustwording.

Wie denkt dat zijn toppositie uitsluitend zijn persoonlijke verdienste is, heeft zich laten verleiden door het meritocratische sprookje.

Als adviseur probeer ik managers en bestuurders dan ook te laten ervaren hoe het is als je geboren bent in een lagere sociaaleconomisch milieu of als je door tegenslagen in het leven aan de onderkant van de samenleving bent beland. Zo liet ik toekomstige topambtenaren meelopen met schuldhulpverleners en reclasseringsmedewerkers, koffie zetten in de Paulus kerk, chronisch zieken begeleiden op een Zonnebloemreis en les geven in een achterstandswijk. Of ik breng deze managers in contact met klanten uit lagere klassen, om hun ervaringen te horen. De uitwisseling die zo op gang komt leidt tot reflectie op de eigen geprivilegieerde positie en leidt tot compassie met mensen die de wind niet zo mee hebben.

Democratisering 

In eerdere artikelen waarin ik pleitte voor het doorbreken van de scheiding tussen denken en doen in organisaties en voor een grotere mate van zelforganisatie [O.a. Zogenaamd organiseren], constateerde ik dat dat feitelijk een verschuiving van de machtsverhoudingen betekent. Datzelfde geldt wanneer je meer oog wilt hebben voor klasse-verhoudingen binnen de organisatie.

Alleen door een democratisering van de arbeidsverhoudingen kun je het perspectief van de werkvloer meenemen in strategische keuzes en kun je al het talent benutten dat in de organisatie rondloopt.

Hoogopgeleide stafmedewerkers weten het niet noodzakelijk beter dan uitvoerende medewerkers en sommige zaken kunnen beter besloten worden door de ervaringsdeskundigen op de werkvloer. 

Voor democratisering van de arbeidsverhoudingen is geen revolutie nodig, je kunt morgen al in het klein beginnen. Ik noem een paar mogelijheden:

  • Een bijeenkomst beleggen waarin de kennis en ervaring van de uitvoerende medewerkers serieus wordt genomen als input voor een beleidsbeslissing. Niet ‘ophalen’, maar een gelijkwaardig gesprek tussen manager en de teams.
  • Organisaties kunnen talloze controlemechanismen afschaffen zoals overdreven parafen, mandatering en autorisaties: laat de beslissing bij mensen die erover gaan.
  • Laat stafdiensten geen projecten en programma’s meer bedenken voor de lijn, maar deze daadwerkelijk ondersteunen.
  • Stel bij vacatures geen overdreven hoge opleidingseisen, maar weeg praktijkervaring net zo zwaar.
  • Beschouw de ondernemingsraad als een serieuze gesprekspartner in plaats van een rituele dwarsligger.
  • Reserveer net zoveel budget voor de opleiding van mensen op de werkvloer als voor  management development programma’s. 

Lenette Schuijt, auteur van Transklasse. Leven in twee werelden. Daarnaast werkt Lenette voor maatschappelijke organisaties als adviseur, coach en docent. 

Kom met uw praktijkervaringen op het terrein van managen en organiseren

Deel uw kennis, schrijf 3 columns of artikelen en ontvang een gratis pro-abonnement (twv €200)

Word een pro!

SCHRIJF MEE >>

Ir. Jan G.M. van der Zanden
Lid sinds 2019
Naar mijn ervaring zijn sociale stijgers de beste werknemers, omdat ze geleerd hebben om aan te pakken.
Inmiddels zijn er ook vele sociale dalers: academische ouders met MBO of HBO opgeleide kinderen. Die hebben het moeilijker, omdat ze niet geleerd hebben om van een lager inkomen te leven.
Gelukkig kunnen kinderen uit de lagere sociale klassen via scholing gewoon naar de universiteit. Daar zijn nauwelijks drempels voor, zoals vooral Marokkaanse meisjes massaal bewijzen. Die doen het beter dan autochtone Nederlandse jongens.
Ik vind het standpunt van "lage sociale mobiliteit" van Lenette dan ook zeer aanvechtbaar......
Theo van Houten
Pro-lid
Ik moet toch wel wat vraagtekens bij de juistheid van het artikel zetten. Zo stelt Schuijt: 'Het dédain van mensen in managementfuncties ten aanzien van hun uitvoerende medewerkers valt samen (...)'. Maar komt dat dedain echt vaak voor? Zijn er bronnen voor die uitspraak?
En ze stelt: 'Niemand uit de boardroom kent het uitvoerende werk uit eigen ervaring, en niemand van de werkvloer koestert de verwachting ooit in de bestuurskamer plaats te nemen.' Later geeft ze voorbeelden van uitvoerend werk en mijn vakgebied - onderwijs - wordt ook genoemd. Nou, ik ken toch heel wat directieleden binnen het onderwijs die het via een docentschap tot het management schopten. Sterker nog, het is vrijwel altijd een voorwaarde om een managementfunctie te vervullen binnen deze sector.
Maar bovenal het volgende. Ik ben geboren in de jaren'60 en studeerde in de jaren '80. Veel van mijn studiegenoten waren, net als ik, de eerste generatie die hoger onderwijs volgden in de familie. Enerzijds was dat wennen, want je had geen voorbeeld en het verwachtingspatroon van je eigen sociale omgeving was 'gespannen', maar voor velen stond dat succes niet in de weg. Het diploma gaf een enorme kans op sociale mobiliteit. Ik vraag me af of het nu zoveel slechter is gesteld met de kansen om op te klimmen - of in dezelfde klasse te blijven. Terecht wijst Van der Zanden hieronder op dit verschijnsel en tevens op de grotere kans op 'sociaal dalen'. Dat die kans groter is geworden, is natuurlijk het gevolg van de groei van de hogere middenklasse. Meer mensen groeien daarin op dan vroeger en niet iedereen lukt of ambieert het om de prestaties te leveren die het salaris rechtvaardigen om in die klasse te kunnen blijven. Is dat erg?
Lenette Schuijt
Auteur
Beste Jan, inderdaad is sociale mobiliteit in Nederland nog relatief hoog in vergelijking met andere landen, al is die de laatste jaren wat gedaald. Hier kunnen kinderen uit de lagere sociale klassen in principe via scholing naar de universiteit. Maar om nu te zeggen dat daar geen drempels zijn, is wat te optimistisch. Talloze onderzoeken en ook de HUMAN serie Klassen laten zien dat kinderen uit achterstandswijken en kinderen met migratie-achtergrond op de lagere school al een achterstand hebben en dat ze vaker een lager schooladvies krijgen. (Met 1-2 jaar langer op de basisschool halen velen het wel dus het ligt niet aan hun intelligentie.) Ook op de universiteit ervaren ze een gebrek aan culturele bagage. Daarom is er nu gelukkig meer aandacht voor eerstegeneratiestudenten. En als ze eenmaal een baan op academisch niveau hebben zullen niet veel van de hoogopgeleide Marokkaanse meisjes (of kinderen afkomstig uit een lager sociaaleconomisch milieu) een plek verwerven in de boordroom. Daarvoor kennen ze onvoldoende de codes en mores en bewegen zich te weinig in de netwerken die bijdragen aan dat soort functies, zoals Mick Mathys in zijn proefschrift liet zien. Dat de uitsluitingsmechanismen dikwijls onzichtbaar zijn, wil niet zeggen dat ze niet bestaan.
Lenette Schuijt
Auteur
Beste Theo, dank voor je bijdrage. Je wijst me op een belangrijk aspect waar ik niet op ingegaan ben in mijn artikel. Je spreekt over het onderwijs waar mensen werkzaam zijn met een hogere opleiding (HBO of academisch). Professionals dus. Dat geldt ook voor psychiaters in de GGZ, artsen in een ziekenhuis of juristen in een advocatenkantoor. Met een hogere opleiding wordt doorstroming naar een managementfunctie een stuk bereikbaarder. Ook dan zien we dat mensen uit een lagere sociaaleconomische klasse dikwijls niet verkeren in de juiste netwerken om te worden benoemd, ze kennen de codes niet. Of zij ambiëren niet de top, maar willen vooral inhoudelijk excelleren, zoals Mick Matthys in zijn promotieonderzoek liet zien. Natuurlijk zijn er sociale stijgers in de bestuurskamers, maar zij blijven vaak uitzonderingen. Voor de niet-professionals in de (onderwijs- of zorg)organisatie is de kloof echter meestal te groot.
Het dédain van management komt tot uiting in een houding die medewerkers beschouwt als lui of onverantwoordelijk, en niet in staat zelfstandig goede keuzes te maken. McGregor noemde dit in de 60er jaren al Theory X. Daarom kennen zoveel organisaties zoveel controlemechanismen, stafdiensten en beslissingen over het uitvoerende werk die aan de top worden genomen.
U vraagt zich af of het zoveel slechter is gesteld, welnu: sociale mobiliteit neemt af en sociale daling neemt toe. Ondanks alle investeringen in onderwijs is er nog altijd geen sprake van kansengelijkheid. https://research.rug.nl/en/publications/naar-een-open-samenleving-recente-ontwikkelingen-in-sociale-stijg
Theo van Houten
Pro-lid
Beste Lenette, bedankt voor je toelichting. Toch een aanvullende reactie van mij. Je schrijft: "sociale mobiliteit neemt af en sociale daling neemt toe." Volgens mij zit in die uitspraak een innerlijke tegenstelling. sociale mobiliteit heeft immers niet alleen een opwaarts effect; daling van klasse hoort er ook bij. Zie ook: https://nl.wikipedia.org/wiki/Sociale_mobiliteit
Ten tweede: als advies wordt gegeven minder controlemechanismen binnen organisaties in te zetten. In mijn woorden: van controle naar vertrouwen. Die oproep wordt vaker gedaan, maar vergeet niet welke wettelijke verplichtingen organisaties hebben juist scherp te controleren. Banken zijn miljarden kwijt aan controles op 'dubieuze geldstromen', grote beursgenoteerde organisaties moeten in veel gevallen voldoen aan de SOx wetgeving en het hoger onderwijs moet aantonen dat examens (zoals afstudeeropdrachten) van goed niveau zijn. Dat hebben die sectoren overigens aan zichzelf te danken: banken sluisden makkelijk geld door, bedrijven als Enron (en Baan en...) stelden valse jaarrekeningen op en in het hoger onderwijs knepen we wel erg vaak een oogje dicht. En natuurlijk accepteert de maatschappij dat op een gegeven moment niet meer, dus zijn transparante interne controles verplicht.
Ik begrijp overigens dat je belangrijkste punt om 'klassediscriminatie' tegen te gaan een verandering van leiderschapsvisie is; beschouw werknemers niet als een 'x' maar als een 'y'. Dat lijkt me een logisch voorstel en sluit ook aan bij het Rosenthal/ 'pygmalion'-effect: https://nl.wikipedia.org/wiki/Pygmalion-effect
Willem Mastenbroek
Pro-lid
Best Theo

Een baan in onderwijs is van oudsher een belangrijke factor voor sociale stijging geweest. Bestuurders in de onderwijssector hebben voor een deel ervaring in het onderwijs. Jammer genoeg heeft dat niet geholpen om de kloof tussen bestuurders, toezicht-houders, inspecties & ambtelijke bemoeienis enerzijds en de uitvoerders voor de klas anderzijds, te dichten. Ik vind het een sterk voorbeeld van de afstand tussen de uitvoerende klasse en een bestuurlijke kaste. De DOOMLOOP van regelgeving, instructies, nieuwe onderwijsvormen, verplichtingen en maatregelen verziekt het onderwijs. Maar de bestuurlijke kaste draait door. Als je er wat aan wilt doen creëer je al gauw een onveilige werksfeer. Kortom
een 'pervers werkend systeem'. Een term die ik in dit verband jat uit een van de columns van Aleid Truijens over het onderwijs in de Volkskrant,
Theo van Houten
Pro-lid
Beste Willem, helemaal eens met wat je schrijft. Maar aan het verschijnsel dat jij als 'pervers werkend systeem' karakteriseert, ligt volgens mij geen sociaaleconomisch klassenverschil ten grondslag. Ook het opleidingsniveau of de deskundigheid verschilt niet per se tussen uitvoerende en bestuurlijke laag. En in die richting zoekt Schuijt de verklaring voor veel problemen.
Zelf denk ik dat er drie oorzaken zijn: de grootte van organisaties (in het onderwijs) waardoor het bestuurlijke deel wordt losgezongen van de dagelijkse praktijk. Ten tweede de doelen die gesteld worden: die zijn eerder kwantitatief van aard (studentenaantallen, personeelsomvang, derdegeldstromen) dan kwalitatief (tevredenheid stakeholders over prestaties onderwijsinstelling). En als derde de 'dadendrang' van bestuur en staf, die fiks is wellicht omdat ze teveel tijd hebben nu operationele, tactische en vakinhoudelijke aspecten niet meer tot hun portefeuille behoren. Zo werk ik in een organisatie die in een vast tempo een nieuwe strategie bedenkt. Dus niet na vier of zeven jaar als dat zo uit zou komen of continu een kleine bijstelling van de huidige strategie als dat nodig is, maar met een ijzeren ritme. De reden laat zich raden.
Willem Mastenbroek
Pro-lid
Beste Theo

Sociale klasse vind ik een breed begrip. De afstand tussen tussen top en uitvoering is een belangrijk kenmerk en als die afstand tot het door Lenette beschreven gedrag leidt dan wordt die afstand voortdurend bevestigd.
Of we dat nu een kwestie van klasse, stand, bestuurlijke elite, kloof tussen bestuurders en werkvloer of de arrogantie van de macht noemen, maakt mij niet uit. Ik denk dat de relatie tussen bestuurders en werkvloer telkens dezelfde kenmerken dreigt te vertonen. Dat patroon heb ik ooit beschreven als het ‘oerconflict’.
https://www.managementsite.nl/oerconflict-organisaties

De 3 kenmerken die jij noemt passen moeiteloos in dat patroon: "het bestuurlijke deel wordt losgezongen van de dagelijkse praktijk. Ten tweede de doelen die gesteld worden zijn eerder kwantitatief van aard (studentenaantallen, personeelsomvang, derdegeldstromen) dan kwalitatief (tevredenheid stakeholders over prestaties onderwijsinstelling). En als derde de 'dadendrang' van bestuur en staf, die fiks is wellicht omdat ze teveel tijd hebben nu operationele, tactische en vakinhoudelijke aspecten niet meer tot hun portefeuille behoren."

Kortom; de afstand tussen top en uitvoering wordt aldus vanzelf benadrukt. Met een streep onder 'vanzelf' want dat is het geniepige van zo’n patroon. Bestuurders zouden dit moeten beseffen en ernaar moet handelen. Maar de kracht van het relatie-patroon is zo groot dat het spel van 'Blame the Other’ hun handelen bepaalt. Bijvoorbeeld door met grote ijver door te gaan met de DOOMLOOP van regelgeving en systeemdwang. Hoe blind en onnozel kan je zijn? Maar zo gaat het. Telkens weer! En er is zeker wat aan te doen! Het begint met je bewust zijn van het patroon.
https://www.managementsite.nl/regelzucht-systeemdwang-maken-publieke-sector-kapot

Meer over Diversiteit in organisaties