Hoeveel medewerkers, vestigingen, producten, diensten en markten zijn er?

Hoe complex een organisatiestructuur is hangt van veel factoren af. Dat de structuur bij een bedrijf met vijf man simpeler is dan bij een multinational met vele vestigingen en 20.000 medewerkers of bij een universiteit met diverse faculteiten en ondersteunende diensten, is evident.
Omdat het streven ondanks alle complexiteit verhogende kenmerken er wel op is gericht om een zo simpel mogelijke structuur te maken, moet de ontwerper die kenmerken wel eerst inventariseren.
Het aantal medewerkers dat alle taken in het primaire proces uitvoert bepaalt of en hoeveel groepen er ongeveer zullen komen. Hiervoor kan de ontwerper naar de span of control kijken, maar een belangrijk gegeven is ook dat teams niet kleiner dan 6 en niet groter dan 12 mensen moeten zijn. Kleiner maakt een groep kwetsbaar voor afwezigheid, want als één van de vijf er niet is mist de groep 20% van de capaciteit. Groter dan 12 leidt vrijwel vanzelf tot subgroepjes en dan werkt het team niet meer als één geheel. Het is vast niet toevallig dat sportteams zelden groter zijn dan 11 spelers. Natuurlijk hangt de groepsgrootte in de praktijk af van opleiding van medewerkers, hun ervaring en zelfstandigheid, de ruimtelijke spreiding van het werk. Als boven- en ondergrens hanteren we 4 tot 20 medewerkers.
Het aantal vestigingen is bij wereldwijd opererende bedrijven soms heel groot. Denk aan ketens als McDonalds, KFC en Starbucks, die uit heel veel maar vrij kleine vestigingen bestaan. Bij productiebedrijven zijn vestigingen meestal groter en treden ze ook als interne leveranciers op in tegenstelling tot de genoemde ketens.
De producten, diensten, de markten waar die voor bedoeld zijn en de deelprocessen bieden de ontwerper aangrijpingspunten voor het groeperen.
Word pro

Pro-abonnees downloaden gratis het Ebook met 53 vragen en antwoorden over (Re)organiseren.