In de huid van een onderwijsmanager

In de huid van een onderwijsmanager

Zo vaak zo ontzettend teleurgesteld in mijn onderwijsmanager geweest en daardoor boos en chagrijnig dat ik, hogeschooldocent, mij ernstig ging afvragen: houdt ie wel van het onderwijs? Ik besloot tot een gedachte-experiment: ik kroop in zijn huid.

Wat laat ik mij meemaken?
Een klagende docent over gebrekkige werkruimte. Zij werkt met vijf collega’s op een kamer van ongeveer 6 x 3,5 meter. Op die kamer staan zes bureaus met PC en telefoon. De docent daagt mij uit een voorstelling te maken van de taferelen die zich afspelen als een student voor één van de docenten binnenkomt met een nijpende vraag, terwijl twee andere docenten met elkaar aan het overleggen zijn en een derde aan het telefoneren is. De overige twee doen alsof ze niets horen en werken gestaag door, althans voor het oog.
Ik hoor mij zelf zeggen dat facilitaire zaken heeft berekend op welk aantal vierkante meters onze School (=skoel) recht heeft gezien ons studentenaantal. Bovendien, zo voeg ik eraan toe, is het mogelijk gesprekruimtes te reserveren bij de servicedesk op de 5e etage. En om het finaal af te ronden deel ik de docent mee dat de gemiddelde bezetting van de docentenkamer over de gehele week genomen onder de vijftig procent ligt, zo is uit onderzoek gebleken.

Ik maak verder een overleg met docenten mee over werving en instroom nieuwe studenten.
Hogeschool breed zijn voorlichtingsdata en wervings- en aanmeldingsprocedures vastgesteld voor alle schools en alle varianten opleidingen (voltijd, deeltijd en duaal). Docenten klagen dat dit wervingsbeleid niet aansluit bij de specifieke eigen opleidingen. De standaard-toelatingstoets (21+) sluit niet aan op het beroepsdomein van de opleiding; de mogelijkheid om halverwege het jaar in februari in te stromen leidt tot enorme docentcapaciteitsproblemen om over de beschikbar lesruimtes nog maar te zwijgen. Gelukkig dat het proefbalonnetje om steevast elke 15e van de maand een Hogeschoolbrede voorlichtsdag te houden (dus ook op de dag des Heren) niet luchtvaardig bleek.
Ik hoor mij zelf zeggen dat we nu eenmaal gefuseerd zijn en trouwens ook niet anders konden want ze fuseren allemaal en door de fusie konden we onze arbeidsplek behouden en zie nu ook eens de voordelen in van de grote hogeschool. Niemand vroeg daar verder gelukkig op door.

Mezelf ook nog iets van onderwijsontwikkeling laten meemaken.
Docenten weten geen raad met de competenties die leidraad vormen voor de ontwikkeling van het eigen onderwijs maar afkomstig zijn uit een ‘wereldvreemde’ majoropleiding van een andere school. Al jarenlang frustreert dit het werken aan de eigen opleiding en het verdedigen ervan naar de visitatie- en accreditatiecommissies (alle trainingsessies hoe je weerbaar en tactisch te weer te stellen tegenover de onderwijsinquisitie ten spijt).
Gelukkig laat ik me wegroepen voor spoedoverleg want per slot van rekening ben ik de regisseur van mijn eigen gedachte-experiment.

Zoveel is mij duidelijk geworden. Ik moet mijn aanvangsvraag aanpassen. De vraag is niet; houdt de manager wel van onderwijs? De vraag moet luiden: wordt het de manager wel mogelijk gemaakt om van het onderwijs te houden? Mijn manager manifesteert zich als een bedrijfseconomische controlefreak, cijferfetisjist en procedurefanaat voor wie de organisatorische efficiency het enige doel lijkt. Helaas is hij niet uniek.
Als hij echt van het onderwijs houdt en zijn liefde voor het onderwijs onbedwingbaar blijkt, doet hij er goed aan docent te worden. En dan maar wachten op kleinschaligheid, minder standaardisering en uniformiteit en grotere vrijheid voor onderwijsmanagers.

Kom met uw praktijkervaringen op het terrein van managen en organiseren

Deel uw kennis, schrijf 3 columns of artikelen en ontvang een gratis pro-abonnement (twv €200)

Word een pro!

SCHRIJF MEE >>

Maat
Complimenten voor dit verhaal; behoorlijk realistisch. Een manager op "school"-niveau zit inderdaad behoorlijk in de wurggreep van de bureaucratie van grootschalige hogescholen met hun centrale diensten etc.
De echte spagaat ontstaat wanneer er ter andere zijde (op de werkvloer dus) docenten zijn (naar mijn ervaring altijd wel iets van 20%) die zich niet bewust zijn van hun eigen incompetenties en daarop dus ook niet aanspreekbaar.
En dan komt dan de nogal eens vergeten derde "partij" in beeld: de studenten. Bedoelde docenten zijn in hun incompetentie nauwelijks aanspreekbaar (de kern van dit vicieuze probleem) voor kritiek en klachten en dus spreken de studenten de manager aan die vervolgens de bui zwaar ziet hangen. Betrokkenen individueel aanspreken levert voornamelijk boemerangeffecten op en algemenere maatregelen al evenzeer.
Zo houdt men elkaar als het ware gevangen en als dan de kwaliteit stagneert komt "hogerhand" weer met nieuw beleid. Enzovoort, en zo verder...
Anton van den Brink
Dan kun je nog lang wachten vrees ik. Ik ben van mening dat het onderwijs van onderaf tot actie moet overgaan. Er is vaak veel meer ruimte dan men denkt. Er is juist behoefte aan onderwijsmanagers die ruimte creeëren en vertrouwen geven aan ondernemende docenten. Ook hier geldt volgens mij: 'gewoon doen!' Niet passief afwachten tot er verandering komt; die verandering moet je zelf aanbrengen. Standaardisering, uniformiteit en grootschaligheid vormen daarbij geen excuus!
Joke Jong
Terug naar docentschap lost niets op. Het probleem zit bij de top van de organisatie. De top zorgt zeer goed voor zichzelf. Op het primaire proces wordt al jaren flink bezuinigd. Liefst jonge en daardoor goedkope docenten. Ervaring doet men van zelf wel op. Verder bij de uitvoering van het docentenwerk kom je werkgroepen van tien studenten tegen. In werkgroepen werken is het gevolg van competentiegericht onderwijs. Maar de docent faciliteren, ho maar. Kwantiteit gaat voor kwaliteit.
Hans van Stiphout
Beide bijdragen zijn zeer herkenbaar.
Ik zou echter willen dat de vraag naar het bestaansrecht van bachelor onderwijs wordt gesteld. Afgeleid daarvan is de rol van de docent en de van onderwijsmanager en CvB.

De onderwijsmanager is inderdaad vaak een instrument van de beheerdrift van het management. Hij komt om in het regelwerk en daardoor is er te weinig aandacht voor het scheppen van voorwaarden voor docentkwaliteit en innovatie van onderwijs.
Ook zijn veel docenten leerboek scanners geworden. De tijd die men heeft, om zich te blijven verdiepen in het eigen vakgebied, wordt ingevuld met het beoordelen van door uitgevers aangeboden leerboeken. Deze leerboeken blijken vaak geknipte en geplakte versies van bestaande literatuur. Wat opmaak, online toepassingen en gebruik van casussen aangepast op de trends in de markt.

De huidige CAO en de focus op rendement leidt tot een reletieve toename van het aantal schaal 10 functies. Dit betekent in de praktijk dat kennis van het vakgebied mogelijk afneemt maar met name ook de kennis en vaardigheid om orginele (wetenschappelijke) bronnen te raadplegen die kunnen leiden tot een echte verdieping. Daarnaast heeft de invoering van de lectoraten op vele Hogescholen nog niet geleid tot het vergroten van het aantal docentstages in het werkveld danwel tot een toename van onderzoekspublicaties door Hogeschooldocenten.

Het bestaanrecht van het bachelor onderwijs is volgens mij dat we studenten afleveren die na afstuderen direct aan de slag kunnen in de praktijk en daarnaast in staat zijn om innovaties in het vakgebied te kunnen beoordelen op geschiktheid, validiteit en betrouwbaarheid.

De rol van de docent is mijns inziens om studenten te trainen om deze rolinvullingen mogelijk te maken.
Zij moeten dan zelf wel regelmatig in de praktijk ervaring opdoen en daarnaast zich in innovaties in het vakgebied verdiepen.
De rol van de manager is om voor deze rolinvulling voorwaarden te scheppen.
Weinig managers komen aan deze voorwaardescheppende taak toe. Door dit soort vraagstukken op de agenda te zetten zal de manager zich wel degelijk iets van deze problemen moeten aantrekken.
Van Hogeschool docenten mag worden verwacht dat men zelfstandig voorstellen kan doen om bijvoorbeeld docent studiegroepjes op te richten(en natuurlijk daarvoor dagdelen aan te vragen) om elkaar te scholen in verdieping in het vakgebied en uitwisseling van praktijkervaringen. Als het fenomeen docent praktijk stages in docent vergaderingen wordt besproken vanuit bovengenoemd perspectief is het mogelijk om de bezettingsgraad van de docent kamers nog verder naar beneden te brengen.