- Inleiding
- Waarom de civiele bouwmarkt vaak tot onderling regelen dwingt
- Waar deze marktkenmerken toe leiden bij bouwbedrijven en hun managers
- Dient zich een omslag aan na de huidige crisis?
- Conclusie
- Stellingen
Inleiding
De media storten zich op onthullingen van fraude in de bouw. Politici uiten een grote verontwaardiging: 'de onderste steen moet boven!' Tegelijkertijd weet elke vakredacteur en elke politicus met een beetje open blik op de maatschappij al heel lang dat er iets bijzonders is met de manier waarop met name de civiele bouwmarkt opereert. En dat het dus eigenlijk niet zo verwonderlijk is dat dit 'spel' vanzelf een keer (of mogelijk zelfs vaker) ontspoort.
Mijn ervaring is dat de wijze waarop de civiele bouwmarkt vaak functioneert, ook de betrokken managers zelf regelmatig ergert. Juist omdat het de zo noodzakelijke organisatie-ontwikkeling bij civiele bouwbedrijven al heel lang sterk belemmert. In die zin kun je de huidige crisis ook als noodzakelijk zien, àls hij zijn vruchten gaat afwerpen. Het zou managers in de civiele bouw meer gelegenheid kunnen gaan geven om echt voor toegevoegde waarde en innovatie te gaan. 'Je onderscheiden naar de klant' kunnen de sleutelwoorden gaan worden als de dwang tot onderling regelen weg zou vallen.
Als een systeem te ingewikkeld en overbelast raakt, is het rijp om tot een hogere vorm van integratie over te gaan, leerde Kees Swarttouw ons jaren geleden al.
Dit artikel behandelt:
waarom de civiele bouwmarkt vaak tot onderling regelen dwingt;
waar deze marktkenmerken toe leiden bij de bouwbedrijven en hun managers;
of zich een omslag aan kan gaan dienen na de huidige crisis;
Waarom de civiele bouwmarkt vaak tot onderling regelen dwingt
In een eerder artikel op deze site ('Bouwfraude? De gelegenheid maakt de dief') legt Allert Goossens vooral de oorzaak van de mogelijke fraude bij gebrek aan kwaliteit van de overheidsinkopers. Ik ben het met hem eens dat voor een gezonde ontwikkeling in de markt voor civiele bouw een kwaliteitsinjectie aan overheidskant zeker gunstig zou zijn. Ik kom daar aan het slot van dit artikel op terug. Maar als het gaat over de oorzaken voor eventuele uitwassen dan ligt die toch veel meer bij het type marktwerking als zodanig dan bij de kwaliteit van individuele ambtenaren. De civiele bouwmarkt dwingt als het ware tot onderling regelen. Waarom?
De grotere projecten in de civiele bouwmarkt komen voor een zeer aanzienlijk gedeelte van overheden, met Rijkswaterstaat voorop. De vraagkant van de markt aan grote projecten is dus sterk geconcentreerd. De aanbodskant van deze markt van grote civiele projecten is voorbehouden aan een handvol grote civiele bouwbedrijven. Kortom: het aantal spelers op de markt van grote civiele projecten is bijzonder klein.
De bedragen waarom het gaat, met projecten als de HSL en de Betuwelijn, lopen op tot vele honderden miljoenen. Bovendien zijn civiele projecten relatief kapitaalintensief, we kennen allemaal de grote verzet- en asfalteermachines langs de weg. Voldoende bezettingsgraad is gezien de marges een sleutelbegrip om kostendekkend en liefst winstgevend te opereren. Vooral een continue, inplanbare stroom aan werk is daarom belangrijk.
De civiele bouwbedrijven die grote projecten kunnen aannemen zijn overwegend onderdeel van grote geïntegreerde bouwbedrijven. De interne spelregels van juist dergelijke grote bedrijven, met hun scherpe jaarlijkse rendementseisen dwingen divisiemanagers ertoe geen grote risico's te nemen. Liever op zeker spelen dan teveel investeren in een toekomstige kans.
De overheid-opdrachtgevers van grotere civiele projecten zijn sterk op prijs georiënteerd. Waardoor kan een bewindspersoon of een hoge ambtenaar immers uit zijn hoge boom vallen? Door te grote budgetoverschrijdingen en tijdsvertragingen. Als het minimumkwaliteitsniveau uit het bestek maar wordt gehaald is het verder een kwestie van leveringsbetrouwbaarheid en vooral prijs. Openbare aanbesteding is de daarbij passende methode. Bovendien is het zaak om de paar grote aanbieders onderling niet teveel onderscheid op basis van geboden kwaliteit te gunnen zodat een min of meer gelijkwaardige concurrentie-positie zeker kan worden gesteld. Anders zou de civiele markt teveel monopolistische trekken kunnen gaan vertonen. De vraag is dan vervolgens wel waarop een civiele bouwer zich dàn kan onderscheiden in de openbare aanbesteding. Door zijn deskundigheid in calculeren? Ik heb daar wel eens, min of meer grappend, een onverwachte variant op gehoord van een civiele aannemer: 'een civiel werk krijg je op basis van een vergissing bij het calculeren.' (Vervolgens levert dat een hoop ellende op voor de manager in kwestie. Of er moet geld bij, en dat mag hij gaan vertellen op het hoofdkantoor, óf er moet na aanbesteding nog stevig geprobeerd worden om alternatieven bespreekbaar te krijgen.) Of dan maar onderling regelen?
Overzie je deze kenmerken van de civiele markt dan dringt zich volgend beeld op:
een paar grote aanbieders zitten in het zelfde 'prijsschuitje' en worden daar vooral in gehouden door de belangrijkste opdrachtgevers;
kwalitatieve creativiteit wordt in veel gevallen nog steeds niet gewaardeerd;
de potentiële risico's voor de bouwbedrijven zijn groot;
het aantal marktspelers is klein;
In zo'n situatie ontstaat er natuurlijk een premie (figuurlijk en waarschijnlijk letterlijk) op onderlinge regeling. En overheid-opdrachtgevers konden dan ook wel eens in de verleiding komen om die rust op de markt maar vooral te accepteren: je weet immers wat je hebt, je weet niet wat je krijgt. En onzekerheid, daar houdt de overheid niet van.
Waar deze marktkenmerken toe leiden bij bouwbedrijven en hun managers
Het 'spel' van de onderlinge regeling, in welke gedaante dan ook, heeft grote gevolgen voor bedrijven. Niet klantoplossingen staan centraal maar oplossingen met concurrenten. Een goede bedrijfsleider bij een civiele aannemer is dan de bedrijfsleider die dit marktpolitieke spel goed speelt. Niet de vraag van de klant staat bij hem of haar centraal maar de internpolitieke processen aan de aanbodskant.
De klant als relatieve 'buitenstaander' is helemaal geen vreemd verschijnsel voor veel bouwbedrijven. In de bouw kennen we immers vele prijsmarkten met capaciteitsaanbieders die zich moeten proberen te onderscheiden door kostenefficiency en beheerste werkprocessen. De klant komt vooral binnen via de calculator. De mentaliteit t.o.v. klant en maatschappij is met name volgend. De klant en de maatschappij worden dan ook eerder als lastig ervaren dan als onderdeel van het kernproces. Het zijn ook deze bedrijven die in de afgelopen twee decennia de op controleren gerichte eerste ISO-golven (inclusief KAM-functionarissen) hebben doorlopen als welkome stap in hun strategische oriëntatie van capaciteitsaanbieder en als (zeer) tijdelijke mogelijkheid tot onderscheiden t.o.v. concurrenten.
Koppel dit type denken aan het marktspel van onderlinge regeling en de richting van veel civiele bouwbedrijven is in de kern samengevat. In veel civiele bouwbedrijven zie je dan ook dat de twee culturen zich stevig met elkaar vergroeid hebben: de volgende mentaliteit van de capaciteitsaanbieder en de politiek- in plaats van klantgerichte verkoopmentaliteit. De controle- en inspectiegerichtheid van het ISO-denken in het verleden heeft vervolgens deze volgende mentaliteit binnen de bedrijven eerder vergroot dan verkleind. Liever meer van het 'voorspelbare zelfde' dan anticiperen op vernieuwing bij de klant.
Dit beeld van de strategie, organisatie en mentaliteit bij civiele bouwbedrijven is natuurlijk behoorlijk vereenvoudigd maar laat daardoor wel de patronen zien. En daar gaat het om in dit artikel: we hebben het niet over incidenten maar over patronen. We hebben het niet over uit de bocht gevlogen aannemers of incompetente ambtenaren, maar over een marktsysteem die te ingewikkeld en overbelast is geraakt om de kritische klant- en maatschappelijke wensen nog adequaat te kunnen beantwoorden. Integratie op een hoger niveau is nodig.
De onderstroom van de noodzakelijke vernieuwing is natuurlijk al langere tijd zichtbaar in een aantal symptomen. In de civiele markt in de vorm van 'design en construct'-aanbiedingen waarbij de aannemer ook tekent voor het ontwerp (en de organisatie) van de klantoplossing, naast de uitvoering van het project. Dat is een ontwikkeling in de richting van toegevoegde waardeleverancier die overigens zichtbaar is bij alle grote civiele aannemers. Maar niet toevallig vooral in de private markt van civiele werken waarin dus grotere bedrijven als opdrachtgever optreden. De publieke opdrachtgevers blijven achter.
Een dergelijke positieverschuiving naar toegevoegde waardeleverancier is niet eenvoudig, juist omdat het wereldbeeld van de 'onderling regelende, volgende capaciteitsaanbieders' zich zo vast gezet heeft in de hoofden van veel managers in de civiele bouw. En de verandering die nodig is, is niet gering zoals uit onderstaand schema blijkt (afgeleid van 'Het intellectuele verdriet en de pedagogische troost', prof. dr. M. Buelens, MO 1997).
Enkele kenmerken van het wereldbeeld van de 'onderling regelende, volgende capaciteitsaanbieder':
Gebaseerd op een basishouding van "wantrouwen" jegens externe relaties, zodat deze contacten met relaties vooral zorgvuldig gecontroleerd plaats dienen te vinden;
en dus worden beheersing en richtlijnen boven nieuwsgierigheid en samen ontwikkelen gesteld;
en dus worden tussenschakels, formalisering (administratieve hiërarchie) en geslotenheid tussen leverancier en afnemer/gebruiker gecreëerd;
waardoor "vaste" functies boven bewust "wisselende" rollen van mensen worden gesteld;
zodat doelen nogal eens makkelijk dreigen samen te vallen met middelen.
Enkele kenmerken van het wereldbeeld van de 'civiele bouwer als toegevoegde waardeleverancier':
Door goedontwikkelde klantgerichtheid routines doorbreken;
voor het beheersen van veelzijdige en daardoor complexe klantsituaties is specifieke vaktechnische kennis niet primair belangrijk;
koersen op oude, goed bevallen, eerdere ervaringen is niet langer een garantie op succes;
juist het steeds nadrukkelijker kritisch overdenken van nieuwe ervaringen is nodig, voortdurend de trendbreuken zoeken in de ruis uit de omgeving;
in plaats van verstoringen als afwijkingen te veroordelen of te negeren, ze nieuwsgierig als informatiebron behandelen.
Dergelijke stevige veranderingen in wereldbeeld en houding lukken alleen na een crisis. Kan de huidige bouwaffaire een 'blessing in disguise' zijn?
Dient zich een omslag aan na de huidige crisis?
Waar onderlinge regeling niet meer mogelijk is, neemt de concurrentie toe. Voor, met name de grote, civiele bouwbedrijven met kennis en kapitaal geeft dit kansen: het zich onderscheiden door kwaliteit en innovatie kan zich meer gaan lonen. En dan niet alleen de technische productinnovatie maar ook de vernieuwing in het ontwerpen én organiseren van oplossingen voor klanten.
De vraag is of de overheid als grootste opdrachtgever daartoe de ruimte geeft. Een aantal mogelijke obstakels lijken zich af te tekenen voor politiek en overheid:
de middelgrote bedrijven die overeind bleven door slim te manoeuvreren in het onderlinge regelen zullen het dan moeilijk krijgen om te overleven; dat werkt als rem op een vernieuwende rol voor de overheid omdat de politiek toch vooral gericht is op korte termijneffecten;
de bereidheid van de politiek om te investeren in een andersoortige samenwerking met civiele bouwers waarin verantwoordelijkheid en vertrouwen hand in hand gaan;
de managementkennis en -ervaring bij overheden die nodig is om te sturen op de prestaties in plaats van op de uitvoering. Leo Kerklaan houdt in zijn artikel 'Prestatiegerichte overheid' een pleidooi voor interactieve beleidsvorming en haalt daarbij ook de ontwikkelingen binnen ISO aan: kwaliteitsbeheersing vraagt om managen van processen en terugkoppelen van resultaten. Het kunnen organiseren van betekenisvolle samenwerking in netwerken met private partners en op basis van verantwoordelijkheid en vertrouwen is daar een wezenlijk element van;
de ruimte die de Europese regelgeving de nationale overheid biedt om echt samen te werken in netwerkorganisaties met private partijen om infrastructurele oplossingen te ontwikkelen.
Conclusie
De huidige crisis in de civiele bouw is een volgend teken dat het huidige marktsysteem voor grote civiele bouwopdrachten overbelast raakt. Het systeem is toe aan een hogere vorm van integratie, waarin het stellen van heldere verantwoordelijkheden en het bouwen aan vertrouwen sleutelbegrippen zijn.
De huidige crisis in de civiele bouwmarkt is daarom minstens zozeer een crisis van de overheid als van de civiele bouwbedrijven. En die crisis heeft niet alleen te maken met de kwaliteit van individuele ambtenaren die inkopen maar veel breder (en dieper) het gebrek aan ervaring binnen de overheid in ruime zin met prestatiegericht denken en werken. Dat vergt, meer dan controleren en inspecteren achteraf, bewust signaleren en reguleren vooraf. Dat betekent dus ook anders samenwerken: omdat prestatiesturing een ingebouwd dynamisch karakter heeft, zo stelt Kerklaan terecht, gaat aansturen van ingewikkelde projecten verder dan de traditionele financiële en capaciteitsbeoordelingen. Het kunnen organiseren van betekenisvolle samenwerking in netwerken met private partners is dan ook echt een vak apart. Procesmanagement als kerncompetentie zou ik het willen noemen. Ook bij het succesvol laten realiseren van ingewikkelde opdrachten in de civiele bouw.
Stellingen
- De bouwfraude is geen 'bedrijfsongeval' maar een zeer voorspelbare crisis van een overbelast systeem van gunning van grote civiele bouwprojecten. De overheid is zelf de belangrijkste veroorzaker van deze overbelasting en zal dus vooral zelf onderwerp van een parlementair onderzoek moeten zijn.
- De huidige crisis a.g.v. de bouwfraude is een 'blessing in disguise' want kan eindelijk ruimte gaan bieden aan echt innovatieve bouwbedrijven die denken in klantoplossingen in plaats van in 'slim regelen'.
- Dat de werkgeversvereniging AVBB en de minister werken aan een integriteitscode is een volstrekte onderschatting van het probleem en wijst vooral op het belang dat gehecht wordt aan het verwijderen van de politieke angels.
Drs. Gerard Barends MCM is zelfstandig gevestigd organisatieadviseur en trainer met ruime ervaring in de bouw, de overheid en sectororganisaties. Bovendien is hij vennoot in www.insector.nl - netwerk voor sectorprofessionals.
Prestatie management en overheidstaken kunnen heel goed samengaan. Maar wel op een andere manier als in het bedrijfsleven. Lees hierover:
-
De prestatiegerichte overheid
Voordelen en risico's van prestatiegerichtheid en interactieve beleidsontwikkeling
Leo Kerklaan -
Integer handelen bij de overheid
Integriteitsbeleid bij de overheid lijkt een wassen neus zolang van individuele ambtenaren gevraagd wordt wat de organisatie zelf niet waar maakt.
Peter Nientied -
Privatisering: een ontspoorde metafoor
De groei, bloei en ondergang van de Business Unit "Pratende Koffiezetapparaten"
Martin Simon -
Toetsbare doelen voor betere parlementaire controle
Leo Kerklaan
Deel uw ervaringen op ManagementSite
Wij zijn altijd op zoek naar ervaringen uit de praktijk, wat werkt wel, wat niet.
SCHRIJF MEE, word een pro! >>
Dank voor uw referte naar mijn artikel inzake de bouwfraude. Ik wil daarbij de kanttekening maken dat u een andere kant van de bouwfraude bellicht. U geeft ook impliciet aan dat mijn artikel niet het gehele verhaal is, hetgeen onmiskenbaar waar is, maar net zo min is uw verhaal volledig, vrees ik.
Uw insteek is ongeveer dat de marktsituatie in de civiele bouwsector meer oorzakelijk verband houdt met de fraude dan mijn insteek: de incompetentie van met name de overheid als aanbesteder en coordinator. Tegelijkertijd onderstreept uw artikel echter mijn stelling in het betreffende artikel omdat u verwijst naar de wijze en strategie van de aanbestedingen door de overheid.
Er zijn onderdelen van uw betoog waar ik me helemaal in kan vinden. Ik constateer echter een aantal punten die ik onjuist of onvolledig vind weergegeven. In uw betoog mis ik essentiele zaken in een dergelijke discussie:
- Europese Aanbesteding Richtlijnen (dwingend) en daarmee gepaard gaande problematiek voor en overheid en aannemer
- De wijze van aanbesteding (aangenomen werk, kost-plus, regie); heel bepalend voor de positionering van klant en aannemer in de project voortgang.
- De strategie van aanbesteding, binnen het kader van de Europese Aanbesteding procedures (laagste prijs, economisch voordeligste)
- De organisatie / concernmodellen van aannemers, en met name de kwaliteit ervan
- historische gegevens inzake samenwerking / collusie / verrekening
Niet de minste punten, en onmisbaar om een steekhoudend betoog met de door u gestelde ambitie te schrijven!
De Europese Aanbestedingsprocedure kent aanbiedingstechnisch veel meer voordelen voor de aanbieder dan de aanbesteder, alhoewel opgezet om juist de open markt werking te bevorderen! Echter, in de beperkte markt van hooguit tien grotere civiele aannemers, is het simpel door een paar telefoontjes vast te stellen wie van de jongens heeft ingeschreven. Ten tweede bieden de Richtlijnen geen mogelijkheid tot open onderhandelingen, waarvan de aannemerij jarenlang heeft mogen profiteren. Ten derde wordt de aanbesteder min of meer gedwongen aan te besteden op de beste offerte, ondanks het feit dat die offerte best wel eens minder goed dan geambieerd kan zijn.
De wijze van aanbesteden, of eigenlijk de basis van aanbesteden, is essentieel voor de positiebepaling van de klant. Is het regie, en in mindere mate kost plus, dan staat de klant wel degelijk centraal, omdat de besluitvorming en voortgang daar bepaald worden. Echter, de meeste grote werken worden als aangenomen werk (Lumpsum - turnkey) aanbesteed, en daar staat een klant decentraal. Zijn centrale funtie ligt immers vast in het bestek! De rest is aan de uitvoerder, en deze gaat echt de klant niet om goedkeuring vragen of anderzijds onnodig in zijn traject betrekken. Dat beantwoordt uw stelling inzake de volgens u gebrekkige positionering van de klant bij de aannemer! Dit is bepaald niet specifiek voor de civiele bouw, maar ook in de aannemerij elders, met name de olie & gas sector.
In het aanbestedingstraject zijn twee keuzes mogelijk: gunning aan de laagste bieder of de economisch voordeligste. De eerste is eenvoudig, de tweede iimpliceert navenante belangen bij levertijd, kwaliteit, architectuur, otwerp, andere zaken, en beperkte doorslag aangaande prijsstelling. Uw stelling dat de overheid vooral budgettair georienteerd is is falikant onjuist. De ervaring uit onze praktijk is juist dat de overheid architectonische, functionele en levertijdseisen veel hoger stelt dan prijs c.q. dat het prijskaartje navenant is bij extravagante eisen. De budgetten zijn daarbij ook vaak, door slechte calculatie, onbetrouwbaar.
De aannemers schieten bijzonder tekort in hun projectuitvoering, en zijn daarom kostenineffectief. Uw stelling impliceert dat door marginaal werken collusie wordt bevorderd. Dat is m.i. een onjuiste stelling. Collusie wordt bevorderd door de mogelijkheid die collusie te bieden, en in tweede instantie door prijsdrukkende mechanismen (dit laatste is vrijwel een onbekend fenomeen bij de overheid)! De overheid, met zijn rekenvergoeding regeling, en daarvoor de regeling waarbij de aannemers dit (rekenvergoeding) onderling mochten regelen, heeft zelf een forum gecreeerd, waarvan nu de vruchten worden geplukt door de aannemerij. De lijntjes liggen er. Ze deden dit overigens waarschijnlijk al decennia lang in meer of mindere mate (maar zijn ze uniek? > gezondheidszorg, medicijnenfabrikanten, oliemaatschappijen, nutsbedrijven, overheid). Nee, de essentie is dat de aannemerij uitblinkt in technische kunde, maar tekort schiet in uitvoering, coordinatie, planning en contractmanagement. Daarom worden projecten met minimale marges afgesloten. Echter, bij aanbesteding door de overheid, met de overheid daarbij wel of niet betrokken als klant in de besluitvorming, worden nog immer regelmatig bijzonder prettige marges behaald, die echter elders op projecten in de particuliere of markt sectoren weer worden ingeleverd, door slecht management.
Tenslotte: U poneert min of meer de stelling dat de aannemerij het maar slecht heeft en gedwongen wordt om creatief met de prijzen om te gaan. Dat zou een novum betekenen: Een oligopolische markt waarbij de (aan)vrager de schaarse aanbieder onderbedeeld. Nee, de zaken zijn omgedraaid. De aanbieders hebben vanuit een comfortabele stoel hun eigen organisatie verwaarloosd, omdat ze zich dit winsttechnisch konden permiteren. De overheid bestede immers prettig (voor de aannemer) aan. De organisatorisch problemen bij de aannemer liggen hem niet in de positie van de klant, maar met name in inkoop, logistiek, coordinatie, onderaanneming, planning, efficient bouwmanagement, etc. Maar is dat dus de reden dat fraude in de hand wordt gewerkt? Lijkt me minder voor de hand liggend!
U zult vaststellen dat ik uw betoog, althans naar mijn mening en ervaring, als minder succesvol beoordeel. Ik vind het te dun, en te weinig onderbouwd om uw mening te onderschrijven. U behandelt echter wel enige elementen die steek houden en aandacht verdienen.
Ik hoop dat u mij vergeeft dat ik erg kritisch ben geweest, maar wellicht zijn onze ervaringen van divergerend karakter geweest met de bouwwereld.
Met vriendelijke groet
aanneemsommen.
Het stoppen van fraude kun je niet oplossen door een rekenvergoeding het aantrekken van een jurist of d.m.v. benckmarking door kudde mensen die van de complexe materie geen verstand hebben.
Het probleem dient namelijk bij de wortel aangepakt te worden de zeer slechte kostendeskundigheid van overheidsinstanties en een aanbestedingsbeleid dat jaren lang aannemers heeft uitgemolken hetgeen nu na jaren tot prijsverhogingen heeft geleid en zal leidden omdat er geen concurentie tijdens de aanbesteding meer is had men niet verwacht.
Er is niets mis mee om werken onderhands een op een aan te besteden middels openbegroting het zei wel zo dat men of professionele kostendeskundigheid dient te beschikken en hier onbreekt het aan.
Deze wijze van aanbesteden levert is waarschijnlijk 10 % duurder dan ,,openbaar,, maar levert een te vrede aannemer, gemeente als werk op.
Ik pleit daarom voor een sterke professionalisering van de kostendeskundigheid en een opmaat gesnede aanbestedingsbeleid dat zich meer richt op onderhandse aanbesteding met openbegroting.