Kritiek scholen in Amsterdam op Asscher-norm niet terecht

De Amsterdamse wethouder Asscher hanteert drie keiharde criteria (in de wandeling: de Asscher-norm) om de kwaliteit van basisscholen te beoordelen:
1. een Cito-schoolscore van tenminste 534 (i.c. de laagste score voor toegang tot de hoogste leerweg in het vmbo);
2. maximaal 20% van de leerlingen in groep 8 heeft een leerachterstand van meer dan 1.5 jaar;
3. tenminste 25% van het aantal leerlingen gaat naar havo of vwo.

In 2009 voldoen slechts 95 van de 208 basisscholen in Amsterdam aan deze criteria. 34 scholen voldoen aan één criterium en 27 scholen voldoen aan geen enkel van deze criteria.

‘Trouw’ van 28 november 2009 meldt dat de scholen bepaald niet blij zijn met de criteria van de wethouder. Het is ‘onverteerbaar’. Waarom? Volgens de schoolbesturen beoordeelt de wethouder door het hanteren van deze criteria met een eigen, onofficiële kwaliteitsnorm. Die norm valt strenger uit dan die van de onderwijsinspectie. Vanuit het perspectief van prestatiemanagement is de aanpak van de wethouder echter terecht.

De wethouder neemt zijn verantwoordelijkheid als gezagsdrager. Het is waar dat de onderwijsinspectie formeel toezicht houdt. Asscher erkent dat, maar vindt tegelijkertijd dat scholen meer ambitie aan de dag mogen leggen omdat ‘de stad voortdurend te maken heeft met de gevolgen van falend onderwijs’. Hij benut zijn autoriteit om te voorzien in een lacune die de inspectie en de schoolbesturen zelf hebben laten ontstaan. In de afgelopen jaren hebben zij nagelaten om een adequate maatschappelijke prestatiedoelstelling te formuleren. Natuurlijk, scholen zijn -langzaam maar zeker- een geformaliseerd kwaliteitsbeleid gaan voeren. Maar Asscher heeft zeker een punt als hij het uiteindelijk resultaat in de vorm van een streefniveau geformuleerd wil zien. Interessant is dat hij bij het bepalen van het streefniveau het verwachtingenmanagement uitdrukkelijk betrekt. Uit onderzoek blijkt namelijk dat kinderen presteren naar de verwachting die ouders en leerkrachten hebben. Het kan dus geen kwaad dat ook zwakke scholen hun prestaties opkrikken door meer ambitieuze criteria te gebruiken. Vanuit de optiek van prestatiemanagement heeft Asscher het goed gedaan: hij heeft de ‘sense of urgency’ neergezet, hij formuleert een maatschappelijk relevante norm (wie kan eigenlijk tegen de criteria van Asscher zijn?), hij stelt het bestaande ambitieniveau aan de orde en gebruikt daarvoor niet meer criteria dan strikt nodig zijn.

Er is nog een interessant aspect aan deze zaak. De wethouder treedt niet in het professionele domein van de onderwijsgevenden. Hiermee heeft hij zichzelf, heel correct, een beperking opgelegd. Hij laat het geheel aan de onderwijsgevenden en de schoolleiding over hoe deze de eindresultaten willen bereiken. Deze vorm van delegatie maakt scholen zelf verantwoordelijk voor de effectiviteit en efficiency van het onderwijsproces. Dat vraagt echter om een zekere functionele volwassenheid. Immers de activiteiten die hiervoor nodig zijn moet het onderwijs zelf bepalen en inpassen in een eigen kwaliteitsbeleid. Het betreft overigens zaken waarvan scholen al sinds jaar en dag claimen het ownership te hebben. Enigszins categoriserend noemen wij:
1. de relatie met de ‘klanten’ (betrokkenheid van ouders, medezeggenschap);
2. de inrichting van het onderwijsproces (schoolklimaat, veiligheid, zorg en begeleiding);
3. de vernieuwing van het onderwijs (tijdige aanpassingen, nieuwe leermethoden, inrichting leeromgeving).
De criteria tussen de haakjes zijn niet alleen belangrijke kwaliteitscriteria, maar zijn tevens van grote invloed op het eindresultaat, dus op het realiseren van het streefniveau. We kunnen dit ook anders benoemen. Scholen die willen dat de omgeving hen volwassen behandelt, moeten zich ook volwassen gedragen.

In plaats van kritiek te hebben op de Asscher-norm zouden wij liever zien dat scholen hun tijd besteden aan werken volgens het Asscher-principe. Maatschappelijke instellingen als scholen moeten toch in staat zijn om hun doelstellingen te vertalen in een beperkt aantal relevante kwaliteitscriteria. En het ligt toch ook in de rede dat zij op basis van die criteria aan de slag gaan en de stap maken van analyseren naar daadwerkelijk verbeteren.

Leo Kerklaan en Johan Gelauf

Kom met uw praktijkervaringen op het terrein van managen en organiseren

Deel uw kennis, schrijf 3 columns of artikelen en ontvang een gratis pro-abonnement (twv €200)

Word een pro!

SCHRIJF MEE >>

Lid sinds 2019
Geachte redactie,

Voor zover ik het onderwijs heb gevolgd de laatste jaren verlangen onderwijzers en onderwijzeressen terug naar het lesgeven en hopen zji verlost te worden en te zijn van het moeten maken van stappen van analyseren naar daadwerkelijk verbeteren ........... Onderwijzers en onderwijzeressen hebben volgens mij geanalyseerd dat zij voortdurend te maken hebben met interventies van bestuurders, beleidsmakers en andere beterweters die het normale proces van lesgeven hebben verplaatst naar analyseren en administreren. Van "ideologie" naar "de lol is er af". Leo Kerklaan en Johan Gelauf hebben mij er nog toe bewogen een reactie te schrijven. Ik schat zo in dat de gemiddelde leerkracht volstaat met het ophalen van schouders.

Hans van der Weide

Meer over Performance management