Opmars van het aandeelhouderskapitalisme: zegen of vloek?

Toenemende macht van de aandeelhouder

Bent u net als ik één van de mensen die de laatste tijd regelmatig nadenkt over de toenemende macht van de aandeelhouder en de effecten die dat heeft op de Nederlandse economie en samenleving? Dan is dit wellicht iets voor u. Arjen van Witteloostuijn, hoogleraar economie aan de Rijksuniversiteit te Groningen stelt in zijn recent verschenen boek Anorexiastrategie dat de toenemende macht van de aandeelhouder zeer schadelijke effecten op economie en maatschappij heeft. Een centrale bewering van Van Witteloostuijn is dat bedrijven zich anders gaan gedragen door de grotere nadruk op aandeelhouderswaarde. In veel bedrijven is er sprake van een steeds grotere druk om steeds sneller aan steeds hogere rendementseisen te voldoen. Om aan deze eisen te kunnen voldoen, ontslaan bedrijven steeds vaker en makkelijker personeel, ook wanneer de resultaten van het bedrijf prima zijn en zij in zeer gezonde staat verkeren. U kent de voorbeelden. Reden: het ontslaan van personeel heeft snel en zeker een positief korte termijn-effect op de bottom line . Daarnaast investeren bedrijven steeds minder in het ontwikkelen van nieuwe producten en maken zij steeds meer gebruik van flexwerkers.

Afslankingen werken averechts

Maar is het niet zo dat deze moderne tijden met intense internationale concurrentie en versnellende technologische ontwikkelingen schreeuwen om een drastische hervorming in de richting van Angelsaksische markteconomieën? Worden de Rijnlandse harmoniestructuren niet verslagen door het Angelsaksische vrije markt-kapitalisme? Kan de noodzakelijke flexibiliteit niet alleen bereikt worden door liberalisering van afzet- en arbeidsmarkten? Nee, zegt Van Witteloostuijn. Hij betoogt dat Nederland de moderne uitdagingen tegemoet treedt met fantasieloos gerommel in de marge volgens de heersende mode: saneren, dereguleren, liberaliseren, privatiseren en verder afwachten maar. "Het Nederlandse bedrijfsleven hyperventileert volgens hem in navolging van de grote buitenlandse voorbeelden van de ene hype naar de andere mode. Een groot deel van de Angelsaksische management vernieuwingen is nauw verbonden met afslankingen en kostenreducties dat alles met het oogmerk van de onderneming een flexibele en winstgevende machine te maken. Het nut van saneren lijkt op het eerste gezicht duidelijk: reductie van arbeidskosten leidt direct tot een verbetering van de winst (wat werkt sneller dan het operatief verwijderen van wat managers beschouwen als vet?). Waarom saneren volgens de auteur echter niet werkt, is vanwege de desastreuze effecten op de werkvloer. Waardevolle ervaringskennis gaat verloren, achterblijvende werknemers blijven veelal achter met een teleurgesteld en cynisch gevoel. De voor het bedrijf meest waardevolle mensen zijn vaak de eerste mensen die spontaan (ongewenst!) vertrekken. Bovendien werkt saneren volgens van Witteloostuijn verslavend en kunnen zij leiden tot anorexiaverschijnselen (zie ook Competing for the Future van Hamel & Prahalad, 1994). Want na een eerste korte termijn effect blijkt in de praktijk vaak dat de resultaten slechter worden. Omdat de effecten van saneren meestal tegenvallen, besluit het management vaak opnieuw tot een afslankingsronde.

Het gaat minder goed dan we denken

Menigeen is van mening dat juist de liberalisering van de Nederlandse economie er de oorzaak van is dat het zo uitstekend gaat met onze economie. Met de Nederlandse economie gaat het volgens Van Witteloostuijn echter minder goed dan velen denken. Hij legt gedetailleerd uit dat de groei van de werkgelegenheid kwetsbaar is, dat te veel nieuwe banen een marginaal karakter hebben, dat de verborgen werkloosheid onverminderd hoog blijft en dat de beweging in de richting van een sociale tweedeling niet te stuiten lijkt. Hoewel het Nederlandse bedrijfsleven erg rijk is, gaat de ontwikkeling de hoge winsten van grote bedrijven hand in hand met een dalende werkgelegenheid. De nieuwe rijkdommen worden nauwelijks aangewend ten behoeve van het scheppen van werkgelegenheid, de financiering van extra loonkosten of een ommekeer in de daling van de investeringen in onderzoek en ontwikkeling. In plaats daarvan houden bedrijven veel in kas of wenden zij het aan ten behoeve van de handel in elkaars aandelen. Een ander probleem is dat de massieve groei van de economie (56%-groei in de afgelopen 2 decennia) tot vrijwel geen noemenswaardige verbetering van de koopkracht van de modale werknemer heeft geleid. Met de minima is het nog slechter gesteld: in twintig jaar bijna 10 % koopkrachtverlies. Ook de Amerikaanse situatie is minder fantastisch dan velen suggereren. De Amerikaanse economie kampt volgens de auteur met matige groeivoeten, toenemende ongelijkheid, dalende reële lonen voor grote groepen in de samenleving, een haperende sociale zekerheid en stagnerende productiviteitsgroei. Zelfs het veelgeroemde banensucces is voor een belangrijk deel een façade: het werkelijke aantal werklozen is met ruim 10 procent ten minste twee keer hoger dan de officiële statistieken doen vermoeden. Iets vergelijkbaars geldt overigens in Nederland.

Aandacht voor personeel en innovatieve investeringen

Van Witteloostuijn tracht in dit boek tegenwicht te bieden aan de hype van de veramerikansering. Van Witteloostuijn pleit tegen het klakkeloos overnemen van Amerikaanse modes en instituties en het verheerlijken van de aandeelhouder. Hij heeft het dan niet alleen over de grote nadruk op het realiseren van korte termijn aandeelhouderswaarde maar gaat ook uitgebreid in op de veel meer directieve en bureaucratische manier van besturen van bedrijven. In veel bedrijven van Amerikaanse of Engelse origine is weinig ruimte voor overleg en inspraak, althans voor Nederlandse begrippen. Op veel plekken in het Nederlandse bedrijfsleven lijkt het Amerikaanse conflictmodel terrein te winnen op het ons van oudsher bekende harmonie- en overlegmodel. Denk bijvoorbeeld aan de recente klachten van de COR van CORUS over de nieuwe lijn aldaar: niet meer vooroverleggen maar vastgestelde besluiten achteraf te zien krijgen.

Van Witteloostuijn pleit voor een duurzaam succespad dat is gebaseerd op 1) grote aandacht voor het personeel en 2) dito aandacht voor innovatieve investeringen. Bij het ontwikkelen en op de markt brengen van innovaties is de inbreng van de mens essentieel. Daar ligt het uiteindelijke concurrentievoordeel: het koesteren van de menselijke capaciteiten. Hij komt met de volgende tien aanbevelingen om ons poldermodel te reviseren en verfijnen:

  1. meer aandacht voor de lange termijn krijgen,
  2. bevorderen van medezeggenschap,
  3. spaarzaam toepassen van saneren,
  4. herwaarderen van het middenmanagement,
  5. opbouwen van buffervoorzieningen en
  6. het creëren van een continentaal financieel systeem waarin sprake is van regulering van financiële markten.
  7. Het bouwen van een investerende interventiestaat die actief investeert in de samenleving.
  8. Aandelen voor iedereen
  9. Decentralisatie van uitkeringen
  10. Mondiale belastingheffing

De auteur heeft een knappe prestatie geleverd en een waardevolle bijdrage aan de discussie over corporate governance met dit zeer goed gedocumenteerde boek. Hij komt met overtuigende argumenten en met een grote hoeveelheid statistieken en onderzoeksgegevens. Als lezer ga ik een flink stuk mee in de lijn van argumenteren van Van Witteloostuijn. Ik ben het vooral van harte met hem eens dat investeringen in personeel en produktontwikkeling te vaak te veel lijden onder de druk om steeds hogere winsten te maken. Ook ben ik met hem eens dat het Amerikaanse conflictmodel In Nederland niet goed zal kunnen werken (en ik vraag me af of dat in de Verenigde Staten een positieve bijdrage levert aan het economische succes).

Vragen

Dat neemt niet weg dat ik met een aantal vragen blijf zitten. Bijvoorbeeld: ìs het wel zo dat de macht van de aandeelhouder zo toeneemt? Uit recent onderzoek blijkt dat alleszins mee te vallen (velen zullen zeggen: tegen te vallen). Zou het niet zo kunnen zijn dat de flexibilisering van arbeids- en afzetmarkten toch een belangrijke impuls heeft opgeleverd voor onze economie? Is het wellicht toch niet zo dat elementen uit het Angelsaksische besturingsmodel toch succesvol zijn? Gaat het niet toch wel erg goed met de Amerikaanse economie? Is die toch niet veel innovatiever dan de onze? En is dat niet minstens ten dele te danken aan een soepeler proces van creative destruction? Als het gaat om veranderingen in de economie is het verleidelijk om te komen tot snelle, stellige en definitieve standpunten. Ik ben daar echter -zelfs na het lezen van dit boeiende en provocerende boek- nog niet helemaal aan toe. Wel denk ik dat het essentieel is dat we overheid, bedrijven en individuen- zelf blijven nadenken en onze eigen keuzes blijven maken en vooral niet klakkeloos toepassen wat we vanuit het buitenland voorgeschoteld krijgen.

De auteur:

Coert Visser is zelfstandig adviseur gevestigd te Driebergen, lid van de hoofdredactie van M@n@gement en medeoprichter van het Netwerk voor Oplossingsgericht Adviseren en Managen (NOAM). Meer artikelen van Coert Visser vindt u hier.

Kom met uw praktijkervaringen op het terrein van managen en organiseren

Deel uw kennis, schrijf 3 columns of artikelen en ontvang een gratis pro-abonnement (twv €200)

Word een pro!

SCHRIJF MEE >>

G. v.d. Werf
Ik mis een goede reactie op de aanbevelingen het poldermodel te verfijnen. De aanbevelingen beschouwen verfijningen van het poldermodel als een financieringsvraagstuk. Ik denk dat fundamenteler over werk, inkomen, machtsverdeling en zingeving moet worden nagedacht. Na de verschuiving arbeid van primaire sectoren naar quartaire sectoren in de afgelopen eeuw is er misschien geen behoefte aan een volgende sector.
Coert Visser
Vandaag (zaterdag 5-1-2002) bevat NRC Handelsblad een aardige bijlage van 4 pagina's over reorganiseren. Vanuit verschillende perspectieven wordt belicht waarom, hoe en met wat voor gevolgen bedrijven reorganiseren.

Coert Visser
In een pas verschenen leerzaam boekje met als titel 'Tien strategische wetten om aan de weg te zetten' beweren Maikel Batelaan en Fred van Essen dat de logica van het aandeelhouderswaardetijdperk (1982-2000) niet meer geldig is.

De auteurs leggen uit hoe de sterke aandacht voor aandeelhouderswaarde aanvankelijk nuttig was maar hoe dit steeds meer een doel op zich werd dat niet noodzakelijkerwijs meer samenging met het creëren van reële economische waarde. 'Excessen in de sfeer van opgeklopte verwachtingen, boekhoudfraude en buitensporige beloningen van topmanagers vormden de logische climax van een hausse die op zijn laatste benen liep.

De auteurs onderscheiden de volgende tien axioma's van het aandeelhouderswaardetijdsperk: 1) financiële markten hebben altijd gelijk, 2) u moet verwachtingen wekken, 3) ondernemingen moeten globaliseren, 4) verruil lage voor hoge marge business, 5) het is eten of gegeten worden, 6) overnemen is waarde scheppen, 7) de organisatie is maakbaar, 8) snijden verhoogt de productiviteit, 9) imponerende leiders presteren beter, 10) de cultuur moet klant- en resultaatgericht zijn.

Elk van deze axioma's wordt uitgelegd, geillustreerd aan de hand van een casebeschrijving en vervolgens wordt aangegeven waarom het axioma niet (meer) van toepassing is. Het boekje is zeer helder opgebouwd. De schrijfstijl is eenvoudig en duidelijk. De argumenten zijn overtuigend. De cases zijn relevant en herkenbaar. Kortom: zeer aan te bevelen. Knap werk!