Wanneer heeft de bevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens om een boete op te leggen?

Bij niet-naleving van een meldingsplicht is de AP uit hoofde van artikel 66 van de Wet bescherming persoonsgegevens bevoegd tot het opleggen van een boete. De bevoegdheid van de AP  boetes op te leggen is een middel om naleving van de verplichtingen uit de van de Wet bescherming persoonsgegevens te bevorderen. Behoudens op grond van het Vrijstellingsbesluit van de Wet bescherming persoonsgegevens uitgezonderde verwerkingen van persoonsgegevens gaat het om het tijdig en op de juiste wijze melden van de gegevensverwerking; het verstrekken van de juiste en volledige informatie omtrent de gegevensverwerking; het tijdig melden van wijzigingen in de opgave bij de oorspronkelijke melding en het bewaren van gegevens omtrent gewijzigde verwerking.
De boete bedraagt minimaal € 4.500 en maximaal € 810.000 of 10% van de jaaromzet van een bedrijf (vanaf 1 januari 2016), per overtreding, conform artikel 66 lid 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Als er sprake is van het niet naleven van de meldingsplicht met betrekking tot meerdere gegevensverwerkingen wordt voor elke overtreding - zonder vermindering - een boete opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte van de boete wordt niet alleen rekening gehouden met de verwijtbaarheid maar ook met de ernst en de duur van de overtreding.
Word pro

Pro-abonnees downloaden gratis het Ebook met 202 vragen en antwoorden over Toezichthouders.