Lang leve 'ja maar'

In de 13de eeuw werd volgens de officiële geschiedenislezing de laatste kruistocht ondernomen. De waarheid is anders. Sinds begin jaren negentig is een nieuwe groep ongelovigen doelwit geworden van fanatieke kruisvaarders: de ‘ja maar’-zeggers. Consultants, trainers en verandermanagers voeren de strijd aan. Medewerkers die tijdens een training of heidag de verdoemde woordcombinatie uiten, kunnen rekenen op een morele aframmeling. ‘Ja maar’-en vertraagt immers de invoering van veelbelovende organisatieveranderingen. Gelukkig zijn er diverse boeken geschreven en trainingen ontwikkeld om ‘ja maar’-gedrag tegen te gaan.

Als ‘ja maar’-gedrag consequent wordt bestraft, sterft het vanzelf uit. ‘Aha’, juicht de manager, ‘een succesvolle verandertool!’. Maar is het organisatiebelang hier wel mee gediend? Is ‘ja maar’ wel zo erg als consultants en trainers ons willen doen geloven?

Allereerst is het vanuit taalkundig perspectief onjuist om aan ‘ja maar’ een negatieve betekenis toe te kennen. ‘Ja maar’ is samengesteld uit twee woorden. Het eerste woord (‘ja’) duidt op instemming. Het tweede woord (‘maar’) relativeert deze slechts. De balans is dus positief: ‘ja maar’ staat gelijk aan voorwaardelijke instemming.

Ten tweede leidt het verbieden van ‘ja maar’ tot verspilling van menselijk kapitaal. Dankzij technologische ontwikkelingen is de arbeidsproductiviteit exponentieel toegenomen. De toegevoegde waarde van medewerkers zit niet meer in hun handen, maar in hun hersenen. Als producten van deze hersenen – bijvoorbeeld de uiting ‘ja maar’ – worden genegeerd, wordt het menselijk kapitaal niet volledig benut. ‘Ja maar’ is immers de uitkomst van het denkproces van een individuele medewerker.

Ten derde ligt tunnelvisie op de loer als medewerkers worden geconditioneerd om niet te zeggen wat ze denken, maar wat de manager wil horen. De afwezigheid van weerstand tegen hun ideeën geeft managers op korte termijn een prettig gevoel. Maar op langere termijn kan het de organisatie – of zelfs de maatschappij –schaden. Van inperking van de intellectuele vrijheid wordt uiteindelijk niemand wijzer. Stelt u zich eens voor hoe ‘ja maar’-ders de mond is gesnoerd bij het uitdenken van het VMBO of de Betuwelijn. “Maken we het VMBO niet te theoretisch? Is er niet een groep leerlingen die baat heeft bij behoud van praktijkonderwijs?”. “Nee Henk. Dat is ‘ja maar’-denken. Daar komen we niet verder mee!”.

Ten vierde wordt de afkeer van ‘ja maar’ door de geschiedenis niet gerechtvaardigd. Managers en consultant presenteren niet louter briljante plannen. Integendeel. Geniale ideeën komen voort uit onafhankelijke – vaak niet te managen – geesten als Darwin, Einstein en Copernicus. Managers en consultants beperken zich meestal tot het kopiëren van de laatste managementtheorieën. De geschiedenis leert zelfs dat geniale ideeën vaak zijn geblokkeerd door managementlagen. De evolutietheorie van Darwin en de Heliocentrische theorie van Copernicus werden door de toenmalige bazen allesbehalve omarmd. Treurig, omdat we achteraf weten dat deze ideeën hebben geleid tot wetenschappelijke doorbraken.

De afkeer van ‘ja maar’ is begrijpelijk. Al beweren we vaak anders, niemand wordt blij van kritiek. Niets is meer frustrerend dan een omgeving die briljantheid niet herkent. Maar het vermogen om constructief met kritiek om te gaan, bepaalt de kracht van een manager. En de vrijheid om kritiek te uiten de kracht van een organisatie. ‘Ja maar’ is de geest van de kritiek. Het ontwikkelingsniveau van totalitaire staten bewijst dat een verbod op kritiek niets oplevert (zie Noord-Korea).

Plato gebruikte de ‘ja maar’-formule (de socratische dialoog) om theorieën aan te scherpen. Managers moeten hetzelfde doen. ‘Ja maar’ dwingt tot het nader beschouwen van een voorstel en belichaamt de confrontatie tussen theorie en praktijk (‘ja maar’ komt meestal vanaf de werkvloer). Managers: werk ‘ja-maar’-zeggers niet tegen, maar gebruik ze om net als Plato dichterbij de waarheid te komen.

Kom met uw praktijkervaringen op het terrein van managen en organiseren

Deel uw kennis, schrijf 3 columns of artikelen en ontvang een gratis pro-abonnement (twv €200)

Word een pro!

SCHRIJF MEE >>

Robert Jan Simons
Leuke paradigma.
Jos Steynebrugh
In mijn rol als innovatie-facilitator ben ik vaak héél blij met “ja, maar . . .”. In de divergentiefase probeer je mensen los te wrikken uit gevestigde opvattingen, hun (vaak onbewuste) referentiekaders, gewoonten en gedrag. Dat is vaak een hele klus: vooral bij sterke bètabeestjes stuit dat vaak op felle weerstand. “Wat is dit voor onzin? Ongelimiteerd budget? Geen zwaartekracht? Wassen zonder water? Metaal met geheugen? Van welke planeet kom jij, Steynebrei?” zijn bekende “Nee, want” opmerkingen.

Als het allemaal toch gelukt is en er een aantal goed bruikbaar lijkende ideeën op tafel liggen komt de tweede fase: hoe maken we van al die wolligheid staalwol? We gaan de convergentiefase in. Dit is de fase waarin de “Ja, maar-ders” hun gewicht in goud waard zijn. Hoe behoed je een team voor een collectieve denkfout? Een Giga-uitglijer? Een Mega-strop? Juist: door feedback!

“Ja, maar” getuigt inderdaad van een positieve grondhouding. Als je in je rol van manager of facilitator hier niet mee kunt omspringen ben je uiterst kwetsbaar. Feedback (ook en misschien wel vooral negatieve !!!) houden je met de voetjes op de vloer en voorkomt collectieve gekte.

Wat ÈCHT erg is, is “Nou, en?”. Dat getuigt van onverschilligheid en desinteresse. Dan kun je wel je allergieklieren tot ongekende proporties laten zwellen, maar dat helpt niet. Maak het spannend, maak het leuk, wees creatief, sleep ze d’r met de haren bij, maak er desnoods een competitie van (erg populair bij voor de alfa-dieren: nee, niet die met de talenknobbel maar de territorium drifters, de borstkast-rammers, de macho’s). Maar laat het ze vooral ZELF verzinnen. Wel helpen, vooral niet invullen. Als dát lukt kun je de volgende fase in: AHA Erlebnisse.

Groet and have fun,

Jos Steynebrugh
Change Enhancement, Zoetermeer
Nico de Koning
Een beetje tegengas tegen al te eenvoudige management-blabla is bij mij altijd zeer welkom. Ook dit Ja-maar-artikel op al te rigide anti Ja-maar ideologie. Terecht ook acht ik de erkenning van het nut van weerstand op de werkvloer. De focus op verandering miskent soms de uitvoeringspraktijk.

Toch wil ik een kanttekening maken. Er zijn vele, meer uitnodigende vormen voor het debat, dan te starten met Ja-maar. Al is het alleen maar het samenvatten van de reactie van de voorgaande spreker om daarna een ander gezichtspunt toevoegen. Zonder Ja-maar krijgt u wellicht meer gehoor.

Waarom? Het betoog van Van de Wiel start met een semantische beschouwing. Wat echter mist is de betekenis voor de luisteraar. In de perceptie van de ander is Ja-maar: Nee! En dat brengt een onuitgesproken communicatieprobleem met zich mee, dat meestal eerder resulteert in een Ja-maar-spel (symmetrische escalatie) dan in de beoogde, open discussie.

Ik weet van mzijzelf: hoe meer ik Ja-maar gebruik, hoe meer ik in de verdediging zit. Voor nuancereing heb ik een meer genuanceerde woordenschat.
Jos Steynebrugh
Nico slaat de spijker op z'n kop. Juist dáár wordt de rol van een gepokt en gemazeld facilitator belangrijk: het leiden van de dialoog met de juiste techniek voor de gegeven situatie of probleemstelling.

Vele facilitators laten zich verleiden om een dialoog of debat te laten ontstaan op momenten dat dit volstrekt de verkeerde aanpak is. Sterker nog: dialoog of debat is slechts op díé momenten nodig dat het om draagvlak gaat.

Bij generering van indeën en selectie van de meest kansrijke zijn er tientallen technieken die WEL tot resultaat leiden. En daar horen debat en dialoog niet bij.

Groet,
Jos Steynebrugh
Change Enhancement, Zoetermeer
Dirk van de Wiel
Auteur
'Ja maar' wordt inderdaad vaak verstaan door 'nee' door de ontvanger.

Ik denk dat hier twee menstypes botsen.

Enerzijds de postitieve veranderingsgezinde manager of consultant. Anderzijds de cynische volgeling, wiens medewerking echter nodig is om de droom van eerstgenoemde te realiseren.

Die spanning zal altijd blijven. Het is in het belang van een organisatie dat géén van beide de overhand krijgt.

Waar het mij vooral omgaat is dat iedere medewerker de kans heeft zijn ideeën - positief en negatief - vrij te uiten. Ik denk dat vrijheid van denken en spreken het meest oplevert.

Helaas hebben managers soms de neiging om medewerkers die nieuwe ideeën bekritersen, 'kalt te stellen'. Waardoor medewerkers zich niet meer vrij voelen om hun kritiek te uiten. Dat kan nooit goed zijn.
Bert Schaapsmeerders
Voor mij is "Ja, maar" net zo belangrijk als "Ja en..." en "Nee, want". Helaas wordt naar mijn ervaring "ja maar" heel vaak gebruikt om iets niet te (willen) doen en fungeert het dus toch als "nee, want" en vaak ook nog zonder echte argumenten (en dat laatste vind ik pas erg).

Eigenlijk ben ik het met de meeste onderbouwingen in het artikel niet eens. Om "Ja, maar" bijvoorbeeld altijd als een kostbaar denkproces te beschouwen en neer te zetten, zoals de auteur doet, gaat me wat ver. Vaak is het eerder een vastgeroest denkpatroon dan iets anders.

De Plato aanpak zoals beschreven in de laatste regels van het artikel kwam net op tijd, want ik wilde al wegklikken! Inderdaad, een belangrijke rol voor "ja maar" middels "de Socratische dialoog" EN met de nuances, die in de verschillende reacties te vinden zijn!

TIP: kijk eens op de site http://www.ja-maar.nl/ en http://www.hanskokhuis.nl/poster35manieren.html
En, nee, ik heb geen enkele betrokkenheid bij deze sites.