Over het onderhoud van luchtkastelen

Recentelijk kwam er een cursist, een high potential, naar me toe die een fraai persoonlijk ontwikkelingsprogramma aangeboden had kregen van zijn baas. Hij wilde graag eens even met mij onder vier ogen praten (echt iets voor een column dus). Ergens in het programma vonden we een gaatje en hij stak van wal: ‘’Met mijn mensen hebben we een prachtig budget gemaakt, werkelijk met alle factoren rekening gehouden en een goede inschatting gemaakt van de veranderende marktomstandigheden in 2002. We kwamen op 5% minder omzet uit dan het afgelopen jaar. Ik lever het in bij mijn baas, die kijkt alleen onder de streep en hij zegt binnen een seconde: dit kan niet! Hoezo, dit kan niet? Dit verwachten de aandeelhouders niet, de aandeelhouders verwachten over 2002 een consistent stijgende lijn. Zo zijn aan...

Justus de Broeckenaere
Groot gelijk heeft u, meneer.
Maar die term 'high potential' vind ik nogal denigrerend klinken en dient uit het managementjargon verwijdert te worden.
J. Grazell
Een afdelingschef komt bij zijn baas met een plan waarin een omzetdaling van 5% staat. Wat de baas bottom line ziet staan krijgen we niet te horen. Waarschijnlijk is het een rendementscijfer dat niet spoort met het geëist rendement van de aandeelhouders. Het antwoord van de baas is om een nieuwe begroting te maken, na substantiële ingrepen in de organisatie natuurlijk, die een omzetstijging oplevert van plus 15% zodat de voor risico gecorrigeerde rendementseis van de aandeelhouders wél gehaald wordt. Uiteraard vraagt de baas niet om een gefingeerde begroting met een omzetsstijging van plus 15% op te stellen die niet spoort met de realiteit, zoals in het artikel wordt gesuggereerd. Het is niet de bedoeling om tussen de laag van taal en cijfers en de werkelijkheid een verschil te laten ontstaan. Het resultaat van min 5% vraagt om forse maatregelen die het rendement weer herstellen naar het peil dat voor de aandeelhouders aanvaardbaar is.
In het algemeen kun je stellen dat economische activiteiten die de rendementseis van de aandeelhouders niet halen gereorganiseerd moeten worden en indien dat geen soelaas biedt dan dient de activiteit geliquideerd te worden. Een laatste redmiddel kan nog zijn dat de activiteit wordt ondergebracht in de gesubsidieerde sector, hetzij particulier het via de collectieve sector. Mits van die zijde uiteraard belangstelling bestaat voor subsidiëring. Zo werkt onze economische orde nou eenmaal.
In een markteconomie worden de broodnodige aanpassingen op deze wijze afgedwongen. Dat kan soms hard zijn voor degenen die het treft.
Als de economie in z'n totaliteit groeit is het meestal noodzakelijk voor specifieke economische activiteiten om ook te groeien wil de rendementseis van de aandeelhouders worden gehaald.
In de column wordt gesuggereerd dat aandeelhouders een onredelijk verlangen naar groei hebben. Maar dat is niet het geval. Aandeelhouders willen gewoon een rendement dat het risico compenseert dat ze zullen gaan lopen bij het financieren van de betreffende economische activiteit. Net zoals werknemers, managers, consultants, grondstoffenleveranciers en vreemd vermogenverschaffers een marktconforme beloning vragen voor hun geleverde prestaties doen aandeelhouders dat ook. Wat is daar mis mee? Dat een groeiende omgeving voor de bedrijfsactiviteiten waarin men werkt ook een zekere mate van groei vraagt om een rendement van voldoende niveau te halen is nou eenmaal een realiteit waaraan niet te ontkomen valt. Degenen die niet in staat zijn tot die minimaal vereiste groei vallen uiteindelijk af.
Het zijn de eigen vermogenverschaffers die deze aanpassingsprocessen afdwingen en de flexibiliteit in onze economie garanderen. Dat zijn de zegeningen van de vrije markteconomie waarvan de burgers mogen profiteren door een voortdurende stijging van het nationaal inkomen.
Staat de auteur een ander economisch stelsel voor waar geen dominante rol voor de aandeelhouder is weggelegd? Moeten we naar een economisch stelsel zoals dat in Oost Europa heeft bestaan voor de omwenteling van 1989 wellicht? Dat wil toch geen zinnig mens hier te lande.
Afsluitend kan worden gesteld dat iemand die bovenstaande inzichten in de werking van ons economisch stelsel niet begrijpt bepaald geen high potential kan worden genoemd.
Ook het antwoord van de auteur aan de cursist met persoonlijk ontwikkelingsplan getuigt van weinig inzicht. Aan zijn vermogen om high potentials te ontdekken dient vooralsnog te worden getwijfeld.

Aanbevolen literatuur:
- Ross, Westerfield, Jaffe, Corporate Finance, McGraw-Hill Irwin, 6th.ed., 2002.




Jaap Peters
De heer Grazell slaat de spijker op zijn kop. Hij houdt een fraaie theoretische verhandeling over de hoog verheven economische principes van onze moderne samenleving, maar het gaat in mijn column om de dagelijkse praktijk cq. de uitvoering daarvan.

Ik zou het willen laten bij het citeren van de Volkskrant van woensdag 5 juni 2002 (katern Economie: pagina 17): ''Wantrouwen over het management van beursgenoteerde bedrijven vormt een van de drijvende krachten achter de koersdalingen. Sinds het omvallen van het Amerikaanse energiebedrijf Enron is een ware vloedgolf aan berichten verschenen over bedrijven die met de boekhouding hebben gerommeld''.

We hebben het hier over Enron, El Paso, Williams, Tyco, maar ook over Nederlandse bedrijven KPNQuest, UPC en Versatel. In hetzelfde artikel verwijst optiehandelaar Van Maanen op de, voor de aandeelhouder, perfect stijgende winstlijnen van Aegon die deels worden veroorzaakt door met de boekhouding te spelen.

Laten we het erop houden dat er veel sky high-potentials onder economen en hun boekhouders zitten die uiterst creatief omgaan met cijfers om de bomen tot in de hemel te laten groeien.

J. Grazell
Interessant om vast te stellen dat de auteur van de column onze stelling name, namelijk dat bedrijfsactiviteiten die in de markt worden georganiseerd aan minimale en voor risico gecorrigeerde rendementsvoorwaarden van de aandeelhouders moeten voldoen en dat als hier niet aan wordt voldaan reorganisaties opgang gebracht moeten worden net zolang tot aan die eisen wél wordt voldaan en dat indien dit niet lukt tot liquidatie van die activiteiten moet worden overgegaan, als een theoretische verhandeling afschildert.
Wij dachten dat dit nu net de keiharde praktijk van alledag was waaronder onze “high potential” zo te lijden heeft en dat hij daarom zijn beklag kwam doen bij de auteur in de pauze van zijn cursus.

De situatie die de auteur in zijn column schetst is een begrotingsoverleg tussen een lagere manager, een afdelingschef, en een hogere manager die de rendementseis van de aandeelhouder inbrengt. Binnen het vak management accounting wordt deze materie bestudeert onder de noemer van budgetteringsvraagstukken. De relatie tussen de lagere en de hogere manager valt te typeren als een principaal-agent relatie waarbij de hogere manager de principaal is en de lagere manager de agent. De principaal heeft als taak de verwachte prestaties te definiëren en vast te leggen. De agent dient deze verwachtingen met de hem / haar beschikbaar gestelde middelen in te vullen. Indien de lagere manager de opgelegde targets niet kan halen dan dient hij / zij in de organisatie in te grijpen. Uiteraard is het menselijk om de opgelegde targets te ontlopen en te proberen met gefingeerde cijfers een mooier beeld te schetsen van de afdeling dan wat zich werkelijk heeft voorgedaan. Dit wordt een agency probleem genoemd. Je ziet in de beschrijving van de auteur dat de afdelingschef dit overweegt. Agenten hebben de neiging om informatie te manipuleren naar hun principaal toe. Principalen weten dit en zullen proberen daar doorheen te prikken. Informatie over de toestand waarin bijvoorbeeld een afdeling zich bevindt is niet waarde-neutraal want er staan belangen op het spel. Dit is algemeen bekend. Ieder heeft zijn eigen interpretatie van de werkelijkheid.

Een bedrijf bestaat uit een keten van hiërarchische principaal – agent relaties die loopt van de uitvoerende werknemers, via diverse management lagen naar het top management dat weer een principaal – agent relatie onderhoudt met de eigen vermogenverschaffers, de aandeelhouders. Nu vervullen de eigen vermogen verschaffers de rol van principaal en zijn de top managers de agenten die de rendementseis van de aandeelhouders moeten honoreren. Met name in het vak financial accounting wordt de informatieverschaffing van het management naar de financiers toe bestudeert. Zo is er een stroming binnen dit vakgebied die stelt dat in een informatie efficiënte vermogensmarkt beleggers door managers gemanipuleerde accounting informatie doorzien en er een juiste waardering van de koers van het aandeel plaats heeft. Dit is de sterke variant van de efficiënte markthypothese. Uiteraard zijn er ook varianten die stellen dat beleggers niet alle accounting manipulaties doorzien en dat dus (tijdelijke) over- of onderwaardering (“bubbles”) van de koersen van aandelen tot de mogelijkheden behoren. Ook dit valt te kwalificeren als een agency probleem. De accountancy branche is een poging om dit agency probleem te beheersen door informatie van de zijde van het management aan de beleggers te controleren en te certificeren. Dat in dit proces wel eens wat mis gaat dat is nogal duidelijk voor wie de financiële pers volgt. De auteur haalt in zijn reactie een aantal faillissementen aan die zich hebben afgespeeld in de Verenigde Staten en Nederland waarbij voorafgaand aan het faillissement sprake was van een financiële verslaggeving die wellicht geen adequaat beeld gaf van de financiële situatie van het bedrijf. Managers tonen bijvoorbeeld fictieve omzetten om zo een rooskleuriger beeld van de werkelijkheid te schetsen zodat de neergang van het bedrijf niet tijdig duidelijk wordt en de ondergang dus als een donderslag bij heldere hemel komt. Uiteraard vindt er met name in de accountancy branche nu weer een felle discussie plaats hoe dit soort situaties voorkomen kunnen worden en hoe het nu verder moet met de Financial Accounting Standards en de International Accounting Standards. In de kolommen van het Financieele Dagblad wordt daar bijvoorbeeld over gedebatteerd.
Ook hier kan worden gesteld dat agenten, het top management dus, de neiging hebben om informatie te manipuleren naar hun principaal toe, de beleggers dus. Beleggers weten dit en zullen proberen daar doorheen te prikken. Informatie over de toestand waarin de ondernemingen zich bevinden is niet waarde-neutraal want er staan belangen op het spel. Denk maar aan de voorkennis problematiek. Dit is algemeen bekend. Ieder heeft zijn eigen interpretatie van de werkelijkheid.

De door de auteur aangehaalde gevallen, zoals Enron, zijn tragische gevallen waarbij het topmanagent wanbeleid heeft gevoerd, hetgeen heeft geleid tot het faillissement van de onderneming. Bij een faillissement zijn het de aandeelhouders in hun hoedanigheid van residuele inkomenstrekkers die als eerste in de rij staan om de grootste klap te incasseren en meestal moeten constateren dat hun vermogen volledig is verspeeld. Daarna komen de schuldeisers en de andere “stakeholders” aan de beurt om in te leveren. In de faillissementsprocedure probeert de curator voor de schuldeisers nog te redden wat er te redden valt. Hij onderzoekt daartoe of een financiële reorganisatie of een liquidatie geboden is. Het tragische van de Enron case is dat onder de aandeelhouders veel werknemers zitten die hun pensioengelden op deze manier belegd hebben. Zij zijn niet alleen hun baan kwijt geraakt maar ook hun pensioenvoorziening. Bij de Enron case zijn een aantal reputaties geknakt van gerenommeerde spelers die het topmanagement hebben geadviseerd bij dit wanbeleid, zoals een accountant, een organisatie adviesbureau en een zakenbank. Waarom horen we de auteur daar niet over? Waarom wel in de column aandeelhouders bekritiseren over groei doelstellingen en luchtkastelen en niet het gedrag van het topmanagement en hun adviseurs aan de orde gesteld? Vanwaar deze selectieve verontwaardiging? Mocht de auteur werkelijk geïnteresseerd zijn in gefundeerde kapitalisme kritiek dan kan hij terecht bij het uitstekende boek van Mark J. Roe.

De luchtkastelen waar de auteur het in zijn column over heeft zijn terug te voeren op de behoefte van partijen in principaal-agent relaties om informatie zoveel mogelijk in hun eigen voordeel vast te stellen. We hebben nu eenmaal te maken met interpretaties van situaties en deze laten dus ruimte voor verschillende manieren van uitleg afhankelijk van de belangen van waaruit wordt geredeneerd. De stelling van de auteur waarmee hij zijn column afsluit namelijk dat het uiteindelijk gaat om duurzaam verdienen voor de aandeelhouder in de wondere wereld van luchtkastelen is demagogisch en volstrekt naast de waarheid. Een betere manier om de column af te ronden zou zijn: Het gaat uiteindelijk om duurzaam verdienen voor alle productiefactoren, namelijk arbeid, kapitaal en grond(-stoffen) in een wereld waarin iedere partij de informatie interpreteert naar zijn eigen belang.

Onze zogenaamde high potential met persoonlijk ontwikkelingsplan moet inderdaad nog veel leren. Als hij, begin dertig, nu al wakker ligt van zijn job, dat hij last heeft van schizofrenie, uitmondend in zware depressies en nu al aan de Prozac moet dan kan hij beter omzien naar een andere betrekking, want alleen de sterken overleven in dit beroep. Velen voelen zich geroepen, weinigen zijn uiteindelijk uitverkoren.

In zijn reactie “Belegger wantrouwt mooie balans” eindigt de auteur met een opmerking over sky high potentials onder economen en hun boekhouders.
Beter ware het te spreken over sky high potentials onder managers en hun (organisatie-) adviseurs die als de grond onder hun voeten te heet wordt en ze hun pretenties niet meer waar kunnen maken de plaat poetsen terwijl ze hun boekhouders de opdracht geven de cijfers nog wat te manipuleren zodat ze nog wat extra vluchttijd kunnen winnen. Alle nu genoemde beroepsgroepen, kunnen economen zijn, maar ook bedrijfskundigen bijvoorbeeld.

Aanbevolen literatuur:
- Mark J. Roe, Strong managers, weak owners, The political roots of American Corporate Finance, Princeton University Press, 1994.
- Recente jaargangen Academische Journals op het gebied van Accounting en Finance, zoals de Journal of Finance, etc.
- Artikelen Het Financieele Dagblad over financiële verslaggeving.

J. Grazell
In zijn column attendeert de auteur ons op het fenomeen dat er een laag van taal en cijfers over de werkelijkheid wordt gespannen en dat er een soort stilzwijgende collectieve afspraak is om die laag de realiteit te noemen. Hij brengt dit in verband met de financiële verslaggeving van de Enron case. Er is, volgens de auteur, een laag over de werkelijkheid gespannen die volledig het zicht ontneemt op de dagelijkse actualiteit. Zonder het in de gaten te hebben stoot de auteur hier op een interessant wetenschapsfilosofisch vraagstuk. Wat schrijft hij even later? We construeren in ons hoofd een omgeving en die houden we voor de realiteit! Uit het vervolg van het relaas moeten we opmaken dat daar alleen maar negatieve dingen uit voortvloeien, zoals het manipuleren van accounting informatie. Het construeren van een omgeving in ons hoofd zou eigenlijk niet mogen voorkomen zo luidt de impliciete boodschap. Binnen de wetenschapsfilosofie bestaat een stroming, het Idealisme genaamd, met als grondlegger Plato, die nu juist dit standpunt verwoordt. Hoe anders dan via ideëen over die werkelijkheid kunnen we, de mensheid, de werkelijkheid in kaart brengen? Het gaat er dus om wat de status van die laag van taal en cijfers nu is. Uiteraard zijn er ook andere opvattingen over het karakter van die laag van taal en cijfers. Ik noem slechts enkele in de literatuur bekende stromingen, zoals het Empirisme, het Rationalisme, etc. In welke mate behoren de laag van taal en cijfers tot de werkelijkheid? Dat is een belangrijke wetenschapsfilosofische vraag die op deze plek uiteraard niet verder kan worden uitgewerkt. Daarvoor verwijzen wij naar de relevante literatuur. De auteur maakt sterk de indruk een aanhanger te zijn van het naïeve realisme, dat is de stroming die stelt dat de menselijke ervaring onmiddellijk kenbaar is zonder dat een interpretatie- en selectieslag in het menselijk brein heeft plaats gehad.
Het is jammer dat de auteur die zelf ten strijde trekt tegen de luchtkastelen binnen het vakgebied financial accounting en de realiteit zo dicht mogelijk wil benaderen zelf zo slordig omgaat met het opbouwen van zijn betoog. Want om een zwaarwegende negatieve stelling over het functioneren van ons economisch stelsel te kunnen hard maken, waarmee hij zijn column afsluit namelijk dat het uiteindelijk gaat om duurzaam verdienen voor de aandeelhouder in de wondere wereld van luchtkastelen, vraagt om een degelijke onderbouwing van de feiten (empirisme) en een logische doordenking van de feiten (rationalisme). Noch van het één, noch van het ander is in deze column sprake.
De bewering “dat het uiteindelijk gaat om duurzaam verdienen voor de aandeelhouder in de wondere wereld van luchtkastelen” blijkt dus zelf een luchtkasteel te zijn.

De auteur verbaast zich over het feit dat ongelooflijk veel intelligente mensen iedere dag hun brood verdienen met het onderhoud van luchtkastelen. De verbazing hoeft niet zo groot te zijn als hij economische relaties bestudeert vanuit de principaal-agent theorie (zie onze vorige bijdrage; behoort deze theorie nu tot de realiteit of niet?). Informatie is een belangrijk economisch goed waaromheen belangenstrijd ontstaat zodat hele beroepsgroepen, met name de vrije beroepsbeoefenaren, zoals accountants, advocaten, consultants, er een boterham mee kunnen verdienen. Vanuit macro economische perspectief bekeken pure kapitaalvernietiging want deze beroepsgroepen veroorzaken alleen maar transactiekosten. In een perfecte goederen-, arbeids- en kapitaalmarkt komen geen transactiekosten voor (alweer een theorie; realiteit of niet?).
Een andere mogelijkheid is natuurlijk nog dat al die mensen die met het onderhouden van luchtkastelen hun brood verdienen misschien toch niet zo intelligent zijn als waarvoor de auteur ze houdt. Uit zijn reactie “Belegger wantrouwt mooie balans” laat de auteur weten dat hij het niet zo heeft begrepen heeft op theoretische verhandelingen maar dat hij zich liever bezig houdt met de dagelijkse praktijk. Vervolgens verwijst hij naar een krantenartikel van een medium waarvan bekend is dat het nogal vooringenomen kijkt naar en niet zo goed is ingevoerd in de merites van de zakenwereld!
Wil de auteur met deze opvatting dat hij geen boodschap heeft aan theoretische verhandelingen en dat hij zich liever bezig houdt met de praktijk nu beweren dat theorieën die mensen ontwikkelen niet tot de werkelijkheid behoren? We zijn nu teruggekeerd bij de eerder gestelde wetenschapsfilosofische vraag. Wat behoort tot de Realiteit?
In praktijkomgevingen kom je regelmatig mensen tegen die dezelfde houding bezigen als de auteur. Deze houding getuigt van een slordige, gemakzuchtige en oppervlakkige aanpak van vraagstukken en levert columns op als “Over het onderhoud van luchtkastelen”. De echte toppers in het bedrijfsleven of bij de overheid hoef je niet te overtuigen van de noodzaak van een grondige analyse van vraagstukken. Die begrijpen dat zelf wel. Dat zijn de ‘high potentials’ die ook ‘high actuals’ worden.
Beelden (films kijken op tv) informeren niet, lezen daarentegen wel.



Aanbevolen literatuur:
 Jon Nuttall, An introduction of Philosophy, Polity Press, 2002.
 Michael Williams, Problems of Knowledge, a critical introduction to Epistemology, Oxford University Press, 2001.
 Robert Audi, Epistemology, a contemporary introduction to the theory of knowledge, Routlegde, 1998.

J. Grazell
In onze tweede bijdrage schreven wij dat de stelling van de auteur waarmee hij zijn column afsluit namelijk dat het uiteindelijk gaat om duurzaam verdienen voor de aandeelhouder in de wondere wereld van luchtkastelen demagogisch is en volstrekt naast de waarheid.
Ook wij permitteren ons een citaatje uit een medium dat tot de onderste laag van de informatie pyramide behoort, namelijk de dag- en weekbladjournalistiek.
In NRC Handelsblad van 11 juni 2002 op blz. 18 in de rubriek “Bladeren” lezen wij: “De aandelenkoersen omhoog stuwen ten koste van alles, zodat de managers hun zakken konden vullen. Dat was volgens de weekendeditie van de Financial Times het enige en alles overheersende doel van de Amerikaanse managers in de jaren negentig.”
Als de auteur dan toch zo graag demagogie wil bedrijven met de journalistieke teneur van de laatste tijd in het achterhoofd dan had hij zijn column met de volgende stelling moeten beëindigen.

Stelling 1:
Het gaat dus uiteindelijk om duurzaam verdienen voor de managers en hun adviseurs in de wondere wereld van luchtkastelen. Dit gebeurt over de ruggen van de aandeelhouders.

Het zijn met name de managers geweest die via de optieregelingen belang hadden bij tijdelijke overwaarderingen van aandelenkoersen om op die manier hun opties te kunnen uitoefenen en de koerswinst te kunnen verzilveren. Het aanvankelijke enthousiasme bij de opkomst van het optie instrument als beloningsmiddel voor managers om daarmee het agency probleem tussen managers en aandeelhouders te verkleinen is wel verdwenen na de opkomst het geciteerde verschijnsel. Uitoefening van opties door managers leidt tot verwatering van het aandelenkapitaal van ondernemingen en dit zou acceptabel zijn mits daar duurzame voordelen in termen van beter presterende ondernemingen tegenover staan. Nu wordt in de literatuur hevig nagedacht over hoe het optie instrument behouden kan worden, maar meer passend kan worden ingezet voor beloning van managers. De vraag naar een betere “incentive compatibility” is actueler dan ooit. Wie meer wil lezen over de voor- en nadelen van het optie instrument als beloning van personeel kan terecht bij Duffhues (2000). We raken hier ook aan de kwestie van de juiste Corporate Governance van ondernemingen waarbij de wijze waarop beloningsinstrumenten worden ingezet een thema is.

We sluiten af met een tweetal stellingen.

Stelling 2:
Een column is geen vrijplaats voor het ventileren van losse, onsamenhangende impressies, aangevuld met wat negatieve onderbuikgevoelens over aandeelhouders.

Stelling 3:
Niets is zo praktisch als een goede theorie.

Aanbevolen literatuur:
 Duffhues, P.J.W., Financieringsaspecten van personeelsopties, in het bijzonder met betrekking tot ‘human capital’-intensieve ondernemingen, Inaugurale rede Tilburg, 2000.
 Recente jaargangen Academische Journals op het gebied van Finance, zoals de Journal of Finance, Journal of Financial Economics, Review of Financial Studies, etc.

Aanbevolen internet adressen:
 www.afajof.org
 www.cob.ohio-state.edu/fin/journal/jofsites.htm
 www.kub.nl/faculteiten/few/finance
J. Grazell
In NRC Handelsblad van 18 juni 2002 op blz. 14 in de rubriek “Bladeren” lezen wij: “
Voor Business Week is de grens bereikt, nu zelfs betrouwbare ondernemingen als IBM agressieve boekhoudmethoden gebruiken, terwijl topmanagers zich grof verrijken ten koste van de aandeelhouders. Het blad meent dat in het bijzonder de institutionele beleggers (de aandeelhouders dus!; JG) druk moeten uitoefenen om hervormingen te bewerkstelligen. Immers, zij zijn het die een groot deel van de verliezen op de aandelenmarkten krijgen te verwerken. Maar het belangrijkste is volgens het blad dat de topmanagers de leiding nemen in de crisis. Want hoe langer ze volharden in afzijdigheid hoe groter hun klaarblijkelijke medeplichtigheid wordt in een systeem dat ingericht lijkt te zijn om aandeelhouders te benadelen.”
Waarvan akte!